Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verder te noemen: [verzoeker] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van verzoeker, die in eerste aanleg door de kantonrechter was opgeheven per 16 april 2021. Verzoeker is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzoekt om schorsing van de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in de bestreden beschikking onvoldoende heeft onderzocht of de noodzaak voor het bewind nog bestond. Verzoeker en de bewindvoerder hebben in hoger beroep aangevoerd dat de situatie te rooskleurig is ingeschat en dat er nog steeds behoefte is aan bewindvoering. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de kantonrechter zich onvoldoende heeft vergewist van de noodzaak van het bewind.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot opheffing van het bewind afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is en dat voortzetting van het bewind zinvol is. Het schorsingsverzoek van verzoeker is afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.