ECLI:NL:GHARL:2021:6803

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
200.286.774
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot vaststelling omgangsregeling, informatieplicht GI en benoeming bijzondere curator in het kader van internationale kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken van de vader en de stiefmoeder van een minderjarige, die in de Verenigde Staten woont. De verzoekers vroegen om een voorlopige omgangsregeling, informatieplicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de benoeming van een bijzondere curator. Het hof oordeelde dat er in de VS geen beslissingen waren genomen over deze verzoeken, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd was om te oordelen. De verzoeken werden gekwalificeerd als voorlopige maatregelen ter bescherming van het kind, zoals bedoeld in artikel 12 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Het hof concludeerde dat de verzoeken niet in het belang van het kind waren, omdat de relatie tussen het kind en de verzoekers nog te ernstig verstoord was. De verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en informatieplicht werden afgewezen, evenals het verzoek om een bijzondere curator te benoemen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland, waarin de verzoeken van de vader en de stiefmoeder waren afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien het een familierechtelijke zaak betrof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373696)
en
zaaknummer gerechtshof 200.289.427
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367925
beschikking van 13 juli 2021
in de zaak met de nummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774
[verzoeker]en
[verzoekster],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika (VS),
verzoekers in hoger beroep,
verder ook te noemen: de vader en de stiefmoeder,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. A.G. Hendriks.
in de zaak met nummer200.289.427
[verzoeker]en
[verzoekster],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika (VS),
verzoekers in hoger beroep,
verder ook te noemen: de vader en de stiefmoeder,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht, 
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
verder ook te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. A.G. Hendriks.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 augustus 2020, uitgesproken onder zaaknummer 373696.
In de zaak met zaaknummer 200.289.427
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2020, uitgesproken onder zaaknummer 367925.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak met zaaknummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 november 2020;
- een journaalbericht van mr. Hendriks van 12 januari 2021 met een productie;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen;
- een brief van de GI, ingekomen op 8 maart 2021, met bijlagen, en
- een journaalbericht van mr. Whiterod van 13 maart 2021 met producties.
In de zaak met zaaknummer 200.289.427
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 januari 2021;
- het verweerschrift van de pleegouders met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Whiterod van 13 maart 2021 met producties;
- een akte aanvulling verzoek en gronden van mr. Whiterod van 14 maart 2021;
- een brief van de Raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 17 maart 2021 waarin staat dat op 15 maart 2021 door de vader een klacht bij de raad is ingediend;
- een journaalbericht van mr. Hendriks van 17 maart 2021 met producties.
In alle zaaknummers
- een journaalbericht van mr. Whiterod van 3 mei 2021, inhoudende dat de mediation niet heeft geleid tot een oplossing en het verzoek om zo spoedig mogelijk uitspraak te doen.
2.2
Op 15 maart 2021 is [de minderjarige] buiten aanwezigheid van de vader en de stiefmoeder door een raadsheer van het hof gehoord via een Skypeverbinding.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader en de stiefmoeder, bijgestaan door mr. Whiterod;
  • [naam1] en [naam2] namens de GI;
  • mr. Hendriks namens de pleegouders, en
  • [naam3] namens de raad.
Aan [naam4] , medewerker van het consulaat van de Verenigde Staten van Amerika (verder te noemen: VS), is bijzondere toegang verleend tot de besloten zitting.
2.4
Ter zitting is het aanhoudingsverzoek van partijen voor het starten van een crossborder mediation toegewezen. Blijkens journaalbericht van mr. Whiterod van 3 mei 2021 heeft de crossborder mediation niet geleid tot overeenstemming en verzoeken partijen om een uitspraak van het hof.

3.De feiten

3.1
De vader en de [in] 2008 overleden [naam5] zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [plaats1] (VS). De vader is [in] 2008 getrouwd met de stiefmoeder. De rechtbank Amsterdam heeft de vader en de stiefmoeder op hun verzoek met ingang van 25 mei 2011 samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Op 13 maart 2019 is [de minderjarige] met toestemming van de stiefmoeder naar een oom en tante van vaderszijde (de pleegouders) in Nederland gegaan. [de minderjarige] verblijft sinds 14 maart 2019 onafgebroken in Nederland.
3.3
Bij beschikking van 5 juli 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder: de kinderrechter), [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 juli 2019 tot 5 juli 2020. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 juli 2019 tot 5 januari 2020. De vader en de stiefmoeder zijn van die beschikking in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van 5 december 2019 heeft het hof de beschikking van de kinderrechter van 5 juli 2019 vernietigd en heeft het hof zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de inleidende verzoeken van de raad.
3.4
Op 6 november 2019 hebben de vader en de stiefmoeder een teruggeleidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Den Haag. Bij beschikking van 30 januari 2020 heeft de rechtbank Den Haag - voor zover hier relevant - het verzoek tot teruggeleiding afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft die beschikking op 25 maart 2020 bekrachtigd. Met betrekking tot die beschikking hebben de vader en de stiefmoeder een verzoek tot herroeping ingediend. Bij beschikking van 9 december 2020 heeft het gerechtshof Den Haag de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot herroeping.
3.5
Op 9 december 2019 heeft de raad bij de griffie van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een verzoek ingediend om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en de GI een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Bij mondelinge uitspraak van 9 december 2019, schriftelijk vastgelegd op 10 december 2019, heeft de kinderrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit verzoek.
3.6
Op 10 december 2019 heeft de raad de kinderrechter mondeling opnieuw verzocht om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en de GI een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Het schriftelijk verzoek is op 11 december 2019 binnengekomen bij de griffie van de rechtbank. Bij mondelinge uitspraak van 10 december 2019, schriftelijk vastgelegd op 11 december 2019, heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 december 2019 tot 10 maart 2020. Daarnaast heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken en heeft de kinderrechter de beslissing voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 6 januari 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 10 maart 2020.
De vader en de stiefmoeder hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 december 2019 en tegen de beschikking van 6 januari 2020. Bij beschikking van 5 maart 2020 heeft het hof de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van 10 december 2019 met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het hof heeft daarnaast de beschikkingen van 10 december 2019 en 6 januari 2020, voor zover die betrekking hebben op de verleende (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De vader en de stiefmoeder hebben tegen de beschikkingen van het hof van 5 maart 2020 beroep in cassatie ingesteld. Op 5 maart 2021 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan en het cassatieberoep verworpen.
3.7
De vader en de stiefmoeder hebben bij het District Court of Johnson County, Kansas (VS), hierna: het District Court, twee gerechtelijke procedures ingesteld met betrekking tot [de minderjarige] . In die procedures zijn de pleegouders de wederpartij.
De eerste procedure, ingesteld op 23 december 2019, ziet op een voorlopige beschermingsmaatregel ten behoeve van [de minderjarige] .
De tweede procedure, ingesteld op 10 februari 2020, betreft - kort gezegd - een verzoek om een maatregel tegen kinderontvoering. Voor zover hier relevant heeft het District Court in die tweede procedure op 13 februari 2020 geoordeeld dat:
  • [de minderjarige] haar gewone verblijf in de VS heeft;
  • de kans groot is op ontvoering of het onrechtmatig achterhouden van [de minderjarige] ;
  • de vader en de stiefmoeder als enigen het gezag over [de minderjarige] uitoefenen, en
  • [de minderjarige] onrechtmatig wordt achtergehouden buiten de VS.
Verder heeft het District Court bevolen dat de pleegouders [de minderjarige] op hun kosten onmiddellijk moeten afgeven aan de vader en de stiefmoeder in Kansas, in Nederland of op welke plek [de minderjarige] zich ook bevindt, dat de vader en de stiefmoeder de hulp van de sterke arm van politie en justitie mogen inzetten om de terugkeer te realiseren, ook als daartoe beschermende gezagsmaatregelen moeten worden getroffen om de onverwijlde terugkeer naar de VS en naar de staat Kansas te bewerkstelligen om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] zo spoedig mogelijk tot het bevoegde gerecht wordt gebracht en ten slotte dat de vader en de stiefmoeder voor [de minderjarige] , direct na haar terugkeer, een therapeut dienen in te schakelen die is gespecialiseerd in mishandeling en in de dynamiek ten aanzien van mishandeling en dat die therapeut aan de rechtbank rapporteert en aanbevelingen doet ten aanzien van verdere maatregelen en middelen.
Op 19 november 2020 heeft het District Court of Johnson County, Kansas, (VS) in een Final Order de teruggeleiding van [de minderjarige] bevolen.
3.8
Bij beschikking van 9 maart 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader en de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om de uitspraak van het District Court van 13 februari 2020 te erkennen en de vader en de stiefmoeder verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen, de vader en de stiefmoeder geheel geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] . De rechtbank heeft voorts bepaald dat aan de GI alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [de minderjarige] die in haar belang noodzakelijk zijn worden toegekend en bepaald dat de schorsing en de voorlopige voogdij doorlopen totdat op het (reeds ingediende) verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag is beslist en de overige verzoeken aangehouden.
Het hof heeft deze beschikking bij beschikking van 3 december 2020 bekrachtigd.
3.9
De rechtbank heeft bij (vervolg)beschikking van 18 mei 2020 (op de beschikking van 9 maart 2020) de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland bepaald en de Nederlandse rechter bevoegd verklaard, de pleegouders en de GI gelast notities van behandelsessies over te leggen en iedere verdere beslissing op het verzoek tot gezagsbeëindiging aangehouden.
De rechtbank heeft bij (vervolg)beschikking van 20 oktober 2020 het gezag van de vader en de stiefmoeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
Bij beschikking van 11 maart 2021 heeft het hof de beschikkingen van 18 mei 2020 en 20 oktober 2020 vernietigd en zich in beide zaken onbevoegd verklaard kennis te nemen van het inleidende verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging van de vader en de stiefmoeder wegens onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.1
Op 13 maart 2021 heeft de kinderrechter de vader en de stiefmoeder geschorst in de uitoefening van het gezag en de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] voor drie maanden.

4.De omvang van het geschil

zaaknummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774
4.1
Bij de bestreden beschikking van 27 augustus 2020 zijn, zowel in de procedure voorlopige voorzieningen als in de bodemprocedure, de verzoeken van de vader en de stiefmoeder van 17 juli 2020 tot het vastleggen van een omgangsregeling c.q. contactregeling en de benoeming van een bijzondere curator, alsook het verzoek van de vader en de stiefmoeder in de bodemprocedure tot het vastleggen van een informatieplicht vanuit de GI afgewezen.
4.2
De vader en de stiefmoeder zijn met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader en de stiefmoeder verzoeken:
bij wege van voorlopige voorziening
(zaaknummer 200.286.773/03)
- te bepalen dat er een (voorlopige) omgangsregeling c.q. contactherstel wordt vastgelegd, waaraan de Gl dient mee te werken, inhoudende eens in de twee weken telefonisch contact dan wel een videogesprek, waarbij duidelijke afspraken en/of richtlijnen worden afgesproken en de duur van de contacten steeds verder worden opgebouwd en te bepalen dat de Gl meewerkt aan de (voorlopige) omgangsregeling c.q. contactherstel tussen vader en de stiefmoeder en [de minderjarige] zoals hierboven omschreven op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer/ per dag;
(zaaknummer 200.286.774)
- dan wel een bijzondere curator (orthopedagoog) te benoemen die advies uitbrengt over het contactherstel tussen vader en de stiefmoeder en [de minderjarige] ;
in de bodemprocedure
(zaaknummer 200.286.773/01)
  • te bepalen dat er een (voorlopige) omgangsregeling c.q. contactherstel wordt vastgelegd, waaraan de Gl dient mee te werken, inhoudende eens in de twee weken telefonisch contact dan wel een videogesprek, waarbij duidelijke afspraken en/of richtlijnen worden afgesproken en de duur van de contacten steeds verder worden opgebouwd en te bepalen dat de Gl meewerkt aan de (voorlopige) omgangsregeling c.q. contactherstel tussen de vader en de stiefmoeder en [de minderjarige] zoals hierboven omschreven op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer/ per dag;
  • een informatie- en consultatieplicht vast te leggen, inhoudende dat de Gl in elk geval informatie, dan wel gegevens geeft en zo mogelijk de vader en de stiefmoeder consulteert– onder meer, maar niet uitsluitend – over de volgende onderwerpen:
Verslag en notities uit 2019 en 2020 van [naam6] over [de minderjarige]
Rapporten, cijferoverzichten, aanwezigheid en rooster school [de minderjarige]
Recente foto's van [de minderjarige]
Belgegevens van [de minderjarige] van het afgelopen jaar
Wat houdt [de minderjarige] bezig (welke muziek, kunst, sport of hobby's heeft zij)
Update van [de minderjarige] 's ogen bij de opticien inclusief eventuele verslagen
Update over de gezondheid van [de minderjarige] , in het bijzonder haar menstruatie en of ze bij een gynaecoloog is geweest
Kopieën van medische verslagen
Informatie over de behandeling en contact met de hulpverlener van [naam7]
Etc.
(zaaknummer 200.286.774)
- dan wel een bijzondere curator (orthopedagoog) te benoemen die advies uitbrengt over het contactherstel tussen de vader en de stiefmoeder en [de minderjarige] , althans een oordeel te geven dat het hof juist oordeelt, met veroordelingen van de GI in de kosten van de procedure.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
zaaknummer 200.289.427
4.4
De vader en de stiefmoeder hebben bij inleidend verzoekschrift van 11 maart 2020 verzocht de uitspraak van 13 februari 2020 van het District Court of Johnson County, Kansas Civil Court Department te erkennen en voor zover mogelijk hen verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen, dan wel die uitspraak integraal of gedeeltelijk over te nemen in een Nederlandse beschikking, dan wel te bepalen dat [de minderjarige] per direct wordt afgegeven, zo nodig met de sterke arm van politie en justitie, door een ieder die haar onder zich heeft, zodat zij terug kan reizen naar de VS, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft hierop bij de bestreden beschikking van 29 oktober 2020 beslist en de verzoeken van de vader en de stiefmoeder afgewezen.
4.5
De vader en de stiefmoeder zijn met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader en de stiefmoeder verzoeken:
  • de uitspraak van het District Court of Johnson County, Kansas Civil Court Department van 13 februari 2020 te erkennen en, voor zover mogelijk, de vader en de stiefmoeder verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen, dan wel voormelde uitspraak integraal of – subsidiair – gedeeltelijk over te nemen in een Nederlandse beschikking, en
  • te bepalen dat [de minderjarige] per direct wordt afgegeven, zo nodig met de sterke arm van politie en justitie, door een ieder die haar onder zich heeft, zodat zij kan terugreizen naar de VS, bij gebreke waarvan een dwangsom van € 10.000 wordt verbeurd voor iedere dag of dagdeel dat geen uitvoering wordt gegeven aan deze veroordeling,
althans een oordeel te geven dat het hof juist acht, met veroordeling van de pleegouders in de kosten van de procedure.
4.6
De pleegouders voeren verweer en vragen het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

zaaknummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774
bevoegdheid van de Nederlandse rechter
5.1
Het hof dient eerst te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken van de vader en de stiefmoeder tot vaststelling van een (voorlopige) omgangsregeling, een informatieplicht voor de GI en de benoeming van een bijzondere curator. Het hof is van oordeel dat dit het geval is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om op voormelde verzoeken te beslissen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.2
Bij beschikking van het hof van 11 maart 2021 is vastgesteld dat [de minderjarige] op het moment van indiening van het inleidend verzoekschrift in die procedure op 20 februari 2020 niet haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Naar het oordeel van het hof waren de omstandigheden op 17 juli 2020, het moment van indiening bij de rechtbank van het inleidend verzoekschrift in de onderhavige procedure, niet zodanig gewijzigd dat [de minderjarige] op dat moment wel haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Dit betekent dat [de minderjarige] zich op het moment van indiening van het inleidend verzoek in de onderhavige zaak dus tijdelijk in Nederland bevond.
5.3
Ingevolge artikel 12 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996) zijn de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd om ter bescherming van diens persoon of vermogen voorlopige maatregelen te nemen waarvan de territoriale werking beperkt is tot de betrokken Staat, voor zover dergelijke maatregelen niet onverenigbaar zijn met maatregelen die reeds door de ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 bevoegde autoriteiten zijn genomen. De genomen maatregelen ten aanzien van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een niet-verdragsluitende staat houden op van kracht te zijn in de verdragsluitende staat waar de maatregelen zijn genomen, zodra door de omstandigheden vereiste maatregelen die zijn genomen door de autoriteiten van een andere staat, in de betrokken verdragsluitende staat worden erkend.
5.4
Vast staat dat in de VS geen beslissingen ten aanzien van een (voorlopige) omgangs- of contactregeling, een informatieregeling of de benoeming van een bijzondere curator zijn genomen, zodat geen sprake kan zijn van strijd met dergelijke door de bevoegde staat reeds genomen maatregelen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de verzoeken zijn te kwalificeren als voorlopige maatregelen ter bescherming van de persoon van het kind zoals bedoeld in artikel 12 HKBV 1996. In zijn algemeenheid heeft een kind op grond van artikel 1:377a BW recht op omgang met zijn ouders en op grond van artikel 1:377c BW dient de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte te worden gesteld. Dat het gaat om voorlopige maatregelen is ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, reeds gelegen in het feit dat een dergelijke voorziening slechts geldt voor de duur van het geding. Ten aanzien van de bodemprocedure is het voorlopige karakter gelegen in het feit dat de verzoeken betrekking hebben op de periode gedurende welke de GI de voorlopige voogdij uitoefent over [de minderjarige] en een voorlopige voogdij naar haar aard een tijdelijke maatregel is
.Ook het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator heeft betrekking op de situatie dat de GI belast is met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] , zo blijkt uit grief 2 van het beroepschrift. Daarmee is gegeven dat ook die benoeming een voorlopige maatregel betreft, die valt onder artikel 12 HKBV 1996.
inhoudelijke beoordeling
5.6
Ter zake de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken is het hof het eens met de beslissing en de motivering van de rechtbank. In aanvulling op de motivering van de rechtbank, welke motivering het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, overweegt het hof nog als volgt.
5.7
Het hof is van oordeel dat vastlegging van een omgangsregeling en daarvoor benodigd contactherstel tussen de vader, de stiefmoeder en [de minderjarige] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] omdat de verhouding met haar vader en stiefmoeder nog te ernstig is verstoord en gedwongen contact ook op dit moment nog te belastend is voor [de minderjarige] . Uit de overgelegde stukken en ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de situatie ten opzichte van het moment dat de bestreden beschikking werd gegeven, niet wezenlijk is veranderd. [de minderjarige] vertelde in haar gesprek met (een lid van) het hof dat zij wel contact wil opbouwen met haar vader, maar dat zij wil beginnen met schrijven of mailen en dat zij geen contact wil met haar stiefmoeder. Uit de ter zitting door de GI gegeven informatie blijkt dat inmiddels onder deskundige begeleiding van [naam7] gewerkt wordt aan contactherstel tussen [de minderjarige] en haar vader, maar dat dit contactherstel nog niet heeft plaatsgevonden. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat het herstel van het contact tussen haar en haar vader niet wordt geforceerd door een door het hof op te leggen omgangsregeling. Aan contactherstel zal moeten worden gewerkt in het tempo van [de minderjarige] , onder begeleiding en onder regie van de GI. Eerst na contactherstel kan wellicht omgang plaatsvinden.
5.8
Ten aanzien van de informatieregeling overweegt het hof dat niet wordt weersproken dat de GI de vader en de stiefmoeder nu al tweewekelijks op de hoogte stelt van belangrijke aangelegenheden ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat de frequentie en inhoud van die informatieverschaffing voldoende is: de strekking van een informatieregeling is dat ouders op regelmatige basis op de hoogte worden gehouden van hoe het met hun kind gaat en dit gebeurt nu ook. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] om de door de vader en de moeder verzochte gedetailleerde informatieregeling vast te leggen.
5.9
Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator neemt het hof nog in het bijzonder in aanmerking dat [de minderjarige] inmiddels gestart is met de behandeling bij [naam7] , gericht op contactherstel. Die behandeling is een complex, pittig traject en zal veel van [de minderjarige] vragen. Benoeming van een bijzondere curator zou de situatie voor [de minderjarige] nog complexer maken. Bovendien is er in een eerdere procedure al een bijzondere curator voor [de minderjarige] benoemd geweest die op 29 februari 2020 verslag heeft uitgebracht.
zaaknummer 200.289.427
5.1
Het hof is van oordeel dat er geen nieuwe of aanvullende gezichtspunten naar voren zijn gebracht of gekomen die nopen tot een andere beslissing dan het in de bestreden beschikking van 29 oktober 2020 gegeven oordeel: het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat niet wordt voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing van het District Court of Johnson County, Kansas Civil Court Department van 13 februari 2020. Het hof neemt de overweging van de rechtbank na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof neemt daarbij nog in het bijzonder het volgende in aanmerking.
5.11
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 30 januari 2020 het verzoek van de vader en de stiefmoeder tot teruggeleiding van [de minderjarige] afgewezen. Ondanks deze beslissing zijn de vader en de stiefmoeder een procedure gestart bij het District Court of Johnson County, Kansas Civil Court Department van de Verenigde Staten van Amerika, welke procedure heeft geleid tot de uitspraak van 13 februari 2020 waarin de pleegouders wordt opgedragen om [de minderjarige] onmiddellijk terug te brengen naar de zorg en voogdij van de vader en de stiefmoeder.
Na deze uitspraak van het District Court heeft het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 25 maart 2020 de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2020 bekrachtigd. De uitspraak van het District Court conflicteert derhalve zowel met de daarvoor gegeven beschikking van de rechtbank als met de daarna gegeven beschikking van het gerechtshof Den Haag. Voor het hof is ook van belang dat nu bekend is bij wie [de minderjarige] verblijft, wie bij haar betrokken zijn en dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de pleegouders, terwijl niet duidelijk is wat er met [de minderjarige] gebeurt als zij in de VS is. Door de advocaat van de vader en de stiefmoeder is ter mondelinge behandeling beaamd dat [de minderjarige] bij aankomst in de VS in ‘custody care’ wordt geplaatst en dat op dit moment nog niet duidelijk is voor welke periode, waar en bij wie dat dan precies zal zijn. Bovendien is het – ondanks alle procedures en de tijd die daar mee is gemoeid – nog volstrekt onduidelijk hoe de belangen van [de minderjarige] na deze ‘custody care’ in de VS feitelijk worden geborgd. Het hof kan dan ook niet beoordelen wat erkenning (en tenuitvoerlegging) van de uitspraak van de District Court voor (de belangen van) [de minderjarige] zal betekenen.

6.De slotsom

in de zaken met de zaaknummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774 en
in de zaak met zaaknummer 200.289.447
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikkingen bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu het een familierechtelijke zaak betreft en het hof van oordeel is dat geen sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaken met de zaaknummers 200.286.773/01 en 200.286.773/03 en 200.286.774
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 augustus 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak met zaaknummer 200.289.427
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 oktober 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 13 juli 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.