ECLI:NL:GHARL:2021:6800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
200.293.397/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal beslagrekest met Surinaams recht en Nederlandse rechtsmacht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2021, gaat het om een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag door appellanten, die hun vordering hebben ingekleed als een vordering uit onrechtmatige daad naar Nederlands recht. De appellanten, waaronder een naamloze vennootschap naar Surinaams recht, hebben in hoger beroep de beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2021 aangevochten, waarin hun verzoek tot beslaglegging was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de appellanten en een van de belanghebbenden in Suriname woonachtig zijn, terwijl de andere belanghebbende in Nederland woont. Dit heeft geleid tot de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de zaak. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de belanghebbende in Nederland woont.

De appellanten hebben verzocht om verlof tot het leggen van beslag op verschillende activa, waaronder bankrekeningen en appartementsrechten, ter zekerheid van hun vordering van € 486.230,63. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten niet summierlijk hebben aangetoond dat hun vordering gegrond is, met name omdat zij niet hebben aangetoond dat de onrechtmatigheid van de gedragingen van de belanghebbenden ook onder Surinaams recht kan worden vastgesteld. Bovendien hebben zij nagelaten om relevante bewijsstukken, zoals een eerder vonnis in Suriname, over te leggen. Hierdoor is het hof tot de conclusie gekomen dat het verzoek tot beslaglegging niet toewijsbaar is en heeft het de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.397/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 515865)
beschikking van 13 juli 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
2.de naamloze vennootschap naar Surinaams recht
[appellante] N.V.,
gevestigd te Paramaribo, Suriname,
hierna:
[appellante] N.V.,
appellanten,
bij de rechtbank: verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.J. van der Goen, die kantoor houdt te Soest,
en

1.[belanghebbende1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[belanghebbende1],
2. [belanghebbende2],
wonende te [woonplaats3] ,
hierna:
[belanghebbende2] ,
belanghebbenden,
bij de rechtbank: belanghebbenden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[belanghebbenden] c.s.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 21 januari 2021 die de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellanten] c.s. zijn bij beroepschrift met producties, ontvangen op de griffie van het hof op 5 mei 2021, in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [appellanten] c.s. verlof zal verlenen tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op (kort gezegd) de bankrekening die [belanghebbende1] aanhoudt bij ING Bank, de onverdeelde helft in twee aan [belanghebbende2] toebehorende appartementsrechten die recht geven op het gebruik van woonruimte in [woonplaats3] en de bankrekening die [belanghebbende2] aanhoudt bij ING Bank. [appellanten] c.s. verzoeken daarbij hun vordering te begroten op € 486.230,63 en de termijn waarbinnen de hoofdzaak aanhangig wordt gemaakt te bepalen op acht weken na beslaglegging.
2.2
[belanghebbenden] c.s. zijn gezien de aard van de zaak niet opgeroepen. Een verweerschrift is dan ook niet ingediend.
2.3
Op 17 juni 2021 heeft het hof mr. Van der Goen en zijn kantoorgenoot mr. M.B. Bruinsma gehoord. Daarvan is een verslag opgemaakt. Vervolgens is uitspraak bepaald.

3.De beoordeling van het verzoekde rechtsmacht

3.1
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat [appellanten] c.s. en [belanghebbende1] in Suriname woonachtig dan wel gevestigd zijn. Het hof wordt daarom allereerst, ambtshalve, voor de vraag gesteld of het bevoegd is van het verzoek van [appellanten] c.s. kennis te nemen.
3.2
Ten aanzien van [belanghebbende2] geldt het volgende. [belanghebbende2] heeft zijn woonplaats in Nederland. Het verzoek van [appellanten] c.s. valt onder het begrip ‘burgerlijke en handelszaken’. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, aan de hand van de EU-Verordening nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis) moet worden beantwoord. In artikel 4 Brussel I-bis is bepaald dat, onverminderd deze verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Gelet op deze hoofdregel dient [belanghebbende2] voor de Nederlandse rechter te worden opgeroepen en is de Nederlandse rechter bevoegd.
3.3
Ten aanzien van [belanghebbende1] geldt het volgende. Omdat [belanghebbende1] niet op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie woonachtig is, is Brussel I-bis niet van toepassing op het verzoek voor zover dat tegen hem is gericht. Ten aanzien van [belanghebbende1] dient de rechtsmacht daarom te worden beoordeeld aan de hand van het commune Nederlandse internationaal bevoegdheidsrecht.
3.4
Artikel 3 Rv bepaalt dat in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 Rv, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien:
a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
b. het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft; of
c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
3.5
Een situatie als bedoeld in artikel 4 of 5 Rv is niet aan de orde. Van toepassing is dus artikel 3 Rv. Nu belanghebbende [belanghebbende2] in Nederland zijn woonplaats heeft, is sprake van een situatie als bedoeld onder artikel 3, aanhef en onder a, Rv. Daarmee heeft de Nederlandse rechter ook rechtsmacht ten aanzien van het verzoek voor zover dat is gericht tegen [belanghebbende1] .
het verzochte verlof
3.6
[appellanten] c.s. hebben met betrekking tot de aard en het beloop van de door hen gestelde vordering op [belanghebbenden] c.s., waarvoor zij beslag willen leggen, het volgende aangevoerd.
3.7
[belanghebbenden] c.s. hebben [in] 2020 een artikel gepubliceerd op de nieuwssite/krant Suriname Herald met de titel
“ [appellant] mogelijk medeschuldig”.In deze publicatie zijn volgens [appellanten] c.s. door [belanghebbenden] c.s. een groot aantal uitspraken gedaan die in strijd zijn met de waarheid, een lasterlijk karakter bezitten en beledigend zijn jegens [appellant] . [appellanten] c.s. stellen dat zij door deze onrechtmatige publicatie schade lijden en dat [belanghebbenden] c.s. hiervoor aansprakelijk zijn.
3.8
Tot zekerheid voor het verhaal van de gestelde vordering hebben [appellanten] c.s. de voorzieningenrechter verlof gevraagd ten laste van [belanghebbenden] c.s. conservatoir beslag te mogen leggen op een tweetal aan [belanghebbende2] toebehorende appartementsrechten en onder ING Bank N.V. Dat verlof heeft de voorzieningenrechter in de beschikking van 21 januari 2021 geweigerd. Tegen deze beslissing komen [appellanten] c.s. in dit hoger beroep op met twee grieven, die het hof gezamenlijk zal behandelen.
3.9
Op een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag wordt op grond van artikel 700 lid 2 Rv beslist na summier onderzoek. Dit betekent dat doorgaans op het verzoek wordt beslist zonder degene tegen wie het verzoek is gericht, te horen en dat in de regel afgegaan wordt op de mededelingen van de verzoeker. Uit het summiere karakter van het onderzoek volgt dat beoordeeld dient te worden of de door verzoeker aangevoerde gronden, uitgaande van de juistheid hiervan, tot een vordering kunnen leiden. Indien daarvan summierlijk blijkt, kan verlof tot het leggen van conservatoir beslag worden verleend. Het hof overweegt met inachtneming van een en ander als volgt.
3.1
Het hof stelt voorop dat [appellanten] c.s. hun vordering hebben ingekleed als een vordering uit onrechtmatige daad. Om te kunnen beoordelen of de door [appellanten] c.s. aangevoerde gronden tot een vordering kunnen leiden, is vooreerst van belang welk recht op deze gestelde vordering van toepassing is. Daarvoor is van belang Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Omdat de vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad, wordt zij op grond van artikel 4 lid 1 Rome II beheerst door Surinaams recht, aangezien de schade die [appellanten] c.s. stellen te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [belanghebbenden] c.s. zich in Suriname voordoet. Dat betekent dat zal moeten worden beoordeeld of summierlijk is gebleken van de gegrondheid van de door [appellanten] c.s. gestelde vordering naar Surinaams recht. [appellanten] c.s. hebben in hun verzoekschrift betoogd dat [belanghebbenden] c.s. op grond van Nederlands recht, namelijk op grond van artikel 6:162 BW, onrechtmatig jegens hen gehandeld hebben, maar hebben niets gesteld over de onrechtmatigheid van het handelen van [belanghebbenden] c.s. naar Surinaams recht. Daarmee is niet aan de toets voldaan dat summierlijk van een deugdelijke vordering is gebleken. Bovendien geldt dat in de publicatie alleen [appellant] als privépersoon wordt genoemd, terwijl het grootste deel van de gevorderde schadevergoeding door [appellanten] N.V. zou zijn geleden. [appellanten] c.s. laten daarbij na te stellen dat en in hoeverre naar Surinaams recht - [appellant] en [appellante] N.V. met elkaar vereenzelvigd kunnen worden. Tot slot acht het hof van belang dat [appellanten] c.s. tegenover het hof hebben verklaard dat zij in Suriname al een procedure tegen de eigenaren van de website van Suriname Herald aanhangig hebben gemaakt, waarin zij naar eigen zeggen door de Surinaamse rechter niet-ontvankelijk zijn verklaard. Hoewel deze uitspraak volgens de stellingen van [appellanten] c.s. al in januari 2021 zou zijn gedaan, hebben zij nagelaten dat vonnis in het geding te brengen. Op grond van artikel 21 Rv zijn [appellanten] c.s. verplicht de aan hun vordering ten grondslag gelegde, voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het niet overleggen van dit vonnis weegt het hof dan ook in hun nadeel mee.
3.11
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat niet summierlijk is gebleken van de gegrondheid van de door [appellanten] c.s. gestelde vordering op [belanghebbenden] c.s. Het verzoek is dan ook niet toewijsbaar.
3.12
De slotsom is dat de grieven niet tot de vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden en dat die beschikking dus zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 januari 2021;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, mr. M. Willemse en mr. J.G. Knot en is in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.