Uitspraak
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
[appellante],
Bovemij,
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
- een memorie na deskundigenbericht (met producties) van [appellante] ;
- een antwoordmemorie na deskundigenbericht van Bovemij.
2.2. De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
tussenarrest van 20 februari 2018is het hof ingegaan op één van de uitgangspunten van [appellante] voor de schadebegroting, dat zij zonder ongeval € 80.000,- netto inkomen per jaar zou hebben behaald met het restaurant dat zij met haar echtgenoot exploiteerde. Het hof heeft dit uitgangspunt verworpen en heeft overwogen dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat de inkomsten uit het restaurant meer dan € 15.000,- bruto hebben bedragen. Het hof overwoog verder dat ervan moet worden uitgegaan dat de inkomsten uit het restaurant gelijk tussen [appellante] en haar echtgenoot werden gedeeld.
Het hof heeft een comparitie van partijen gelast om informatie in te winnen over een ander geschilpunt tussen partijen, het bestaan en de omvang van de klachten van [appellante] .
tussenarrest van9 april 2019overwogen dat ook in deze zaak moet worden getoetst of de, moeilijk te objectiveren, klachten van [appellante] aannemelijk (‘plausibel’) zijn en dat dit doorgaans het geval zal zijn wanneer kan worden vastgesteld dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten.
Omdat in de buitengerechtelijke fase, in 2012, op verzoek van beide partijen een expertise is verricht door de psychiater dr. [de psychiater1] , maar inmiddels geruime tijd is verstreken en zich in die tijd relevante gebeurtenissen hebben voorgedaan (een behandeling door een psycholoog en een psychiater en een nieuw ongeval), is het rapport van dr. [de psychiater1] niet meer up to date. Een in opdracht van [appellante] uitgebracht rapport van psychiater
dr. [de psychiater2] is fundamenteel bekritiseerd door Bovemij. Om die reden heeft het hof behoefte aan een nieuwe expertise door dr. [de psychiater1] , wiens eerdere rapport voor beide partijen acceptabel was en die bereid was een nieuw onderzoek te doen.
tussenarrest van 22 oktober 2019heeft het hof dat gedaan. In dat arrest heeft het prof. dr. [de deskundige] (hierna: prof. [de deskundige] ) tot deskundige benoemd.
24 december 2020 gerapporteerd, nadat hij eerder, op 12 augustus 2020, zijn concept-rapport naar de advocaten van partijen had gestuurd. In het definitieve rapport, gaat hij in op het commentaar van de advocaten van partijen op het concept-rapport.
Betrokkene is een gehuwde 41-jarige vrouw, moeder van twee kinderen en voorheen werkzaam als eigenaar van een restaurant, samen met haar echtgenoot.Echtgenoot lijdt sinds eind jaren negentig aan moeilijk te controleren aanvallen van
‘
Wanneer de dossiergegevens en huidig onderzoek worden beschouwd vanuit diagnostisch
‘
Kort samengevat ervaart betrokkene na het onderhavige ongeval in 2010 klachten
‘- (…) Kort samengevat: betrokkene heeft geen medische voorgeschiedenis op psychiatrisch terrein in engere zin, voorafgaand aan het ongeval in 2010. Er is wel sprake van eerdere episodes van gevoelens van spanning en hyperventilatie, waargenomen in de eerste lijn en er is sprake van een langduriger verloop van pijnklachten, waarbij een psychische component een rol kan hebben gespeeld na een eerste ongeval in 2005.
‘
Er is op verschillende niveaus sprake van inconsistentie. Vooreerst in de
‘
In classificerende DSM 5 terminologie kan aldus worden gesproken van:
‘Onderzoeker komt tot de conclusie dat het op twee vlakken aannemelijk is dat er sprake kan zijn van een psychiatrische stoornis, namelijk een somatische symptoomstoornis, met voornamelijk pijn en in de vorm van een depressieve stoornis, licht tot matig van ernst.
Prof. [de deskundige] verwijst naar de volgende FML (Functiemogelijkhedenlijst):
‘
De geschatte beperkingen in navolgende FML komen tot stand op grond van psychiatrisch
‘
Het is aannemelijk dat er sprake is van een vrij stabiel patroon, gezien het beloop in de afgelopen paar jaar. Verbetering is mogelijk wanneer de sociaal-maatschappelijke situatie van betrokkene zou verbeteren en er voor betrokkene weer gerichte activiteiten mogelijk worden, waarin zij haar ambitie en haar resterende energie kwijt kan, hetgeen kan leiden tot een beter zelfgevoel.
‘
Er is zeker gekeken naar de mogelijkheid van aggravatie van klachten door betrokkene. Hiervoor mag ook worden verwezen naar de paragraaf diagnostische beschouwing. Zoals gesteld kan deze mogelijkheid niet volledig worden uitgesloten, en kunnen aspecten van een nagebootste stoornis een rol spelen in het beeld, zeker aangezien het om een juridisch legale context gaat. Simulatie is geen psychiatrische diagnose en is het bewust voorwenden van symptomatologie teneinde direct gewin voor zichzelf te verwerven. Onderzoeker heeft deze mogelijkheid gewogen, mede gezien de inconsistenties bij de eerdere gedragsobservaties doch acht die mogelijkheid nu niet aannemelijk, gezien de hoge lijdensdruk van betrokkene bij onderzoek, en de presentatie.Het lijkt bij deze vraag [hof: de vraag naar de mate van aggravatie] alsof 'aggravatie' een diagnostische term is geworden. Dat is het naar mening van onderzoeker beslist niet. Aggravatie betekent het aanzetten, aandikken van symptomatologie teneinde de ziekterol aan te nemen ofwel met andere doelen.
‘
Naar inschatting van onderzoeker bestonden er bij betrokkene voorafgaand aan het ongeval klachten en mogelijk ook afwijkingen die in het spectrum liggen van de huidige klachten. Met name de pijnklachten na het eerste ongeval in 2005 overlappen deels met het huidige klachtenpatroon. Zoals eerder aangegeven zouden deze klachten geheel naar de achtergrond zijn gegaan voorafgaand aan 2010, maar bestaat er inconsistentie naar mening van onderzoeker op dit vlak. Voorts is er sprake van spanningsklachten, hyperventilatie, zeer waarschijnlijk op basis van een forse stressor, de ontstane epilepsie van echtgenoot in eerdere fases.
Of [appellante] op psychiatrisch gebied klachten heeft die er ook zouden zijn geweest of hadden kunnen zijn wanneer het ongeval haar niet was overkomen, kan prof. [de deskundige] niet aangeven. Over de betekenis van het ongeval in 2015 in dit kader merkt hij op:
‘Ten aanzien van de impact op het gehele beeld en functioneren van het ongeval in 2015 is het niet goed mogelijk een inschatting te maken. Zeer beknopt wordt hiervan melding gemaakt in het huisartsdossier en in de psychiatrische expertise van collega [de psychiater2] , als vermeld. Betrokkene geeft aan dat dit ongeval een relatief licht ongeval betreft en dat er sprake was van verergering van de klachten van voordien.
Het is volgens prof. [de deskundige] niet goed aan te geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang zich zonder ongeval psychiatrische klachten zouden hebben ontwikkeld.
‘
Zie bovenstaande overwegingen in eerdere episodes van betrokkenes bestaan voorafgaand aan het ongeval in 2005 en na het ongeval 2008-2010.’
‘
Er is een poging gedaan uitgaande vanuit de diagnostische optie dat er bij betrokkene sprake is van een somatische symptoomstoornis met pijn, deels verklaard door psychische aspecten, een meer intensieve behandeling te doen op dit vlak.
In beginsel, omdat het hof zich uiteraard wel rekenschap moet geven van de kritiek van partijen op dat rapport.
Allereerst is aan een deskundigenbericht in een ‘medische zaak’, zeker wanneer het gaat om psychiatrische problematiek van de betrokkene, inherent dat het deels is gebaseerd op informatie die afkomstig is van de betrokkene zelf. Dat is nu eenmaal de realiteit, waaraan ook Bovemij niets kan veranderen en waarvoor zij ook geen alternatief naar voren brengt.
Vervolgens kan er niet, en zeker niet a priori, van worden uitgegaan dat indien [appellante] over bepaalde onderwerpen onjuiste informatie heeft verstrekt, zij ook aan prof. [de deskundige] wel onjuiste informatie zal verstrekken. Indien Bovemij meent dat [appellante] onjuiste informatie heeft verstrekt aan prof. [de deskundige] , dient zij die onjuistheden te benoemen. Ze kan niet volstaan met de algemene opmerking dat [appellante] ook aan prof. [de deskundige] wel onjuiste informatie zal verstrekken.
Verder heeft prof. [de deskundige] zich niet alleen gebaseerd op informatie van [appellante] , maar ook op informatie van haar behandelend artsen, op informatie uit andere deskundigenrapporten en op zijn eigen onderzoek van [appellante] . Uit zijn rapport volgt dat prof. [de deskundige] de informatie van [appellante] ook heeft getoetst op inconsistenties en dat hij die inconsistenties ook heeft benoemd. Ook heeft hij de mogelijkheid van aggravatie onderkend en uitdrukkelijk besproken.
Ten slotte heeft prof. [de deskundige] onder ogen gezien dat de informatie over het ‘vluchtelingenverleden’ van [appellante] niet compleet is en dat er op dit punt vragen overblijven. In antwoord op de reactie van Bovemij op dit punt heeft hij aangegeven dat hij dit aspect in zijn bevindingen heeft meegewogen:
‘
Onderzoeker heeft dit gewogen en ook in de beschouwing bij de diagnostiek onder kwetsbaarheid naar vermogen geformuleerd. Het punt dat zich ernstige stressoren in iemands leven hebben voorgedaan, hoeft op zich niet te duiden op een verhoogde kwetsbaarheid voor psychische decompensatie op latere leeftijd.’
die in het spectrum liggen van de huidige klachten’ en dat met name de pijnklachten na het eerste ongeval van 2005 de huidige pijnklachten deels overlappen. Prof. [de deskundige] wijst er daarbij op dat [appellante] heeft aangegeven dat die klachten in 2010 niet meer speelden, maar dat juist op dit vlak sprake is van inconsistenties. Ook wijst hij op pre-existente spanningsklachten en angstsymptomatologie, waarbij hij opmerkt dat daarvan nu geen sprake meer is. Bovemij benadrukt dat de onbetrouwbaarheid van [appellante] zich juist hier - waar prof. [de deskundige] ook inconsistenties heeft vastgesteld - wreekt. Daardoor kan er niet van worden uitgegaan dat voor het ongeval van 2010 geen sprake was van vergelijkbare klachten.
Allereerst heeft prof. [de deskundige] niet vastgesteld dat bij [appellante] vóór 2010 sprake was van dezelfde klachten en dat toen ook de diagnose kon worden gesteld die hij heeft gesteld. Prof. [de deskundige] heeft het niet voor niets over klachten die in het spectrum liggen van de huidige klachten en dat die klachten elkaar deels overlappen. Hij relateert de klachten van toen aan spanningen (‘spanningsklachten’). Uit zijn antwoord volgt, dat van ‘angstsymptomatologie’ nu geen sprake meer is. Dat sluit ook aan bij het eerste deel van de in punt 2.7 aangehaalde diagnostische beschouwing, waarin prof. [de deskundige] ook een verband legt tussen pijnklachten uit het verleden en toen bestaande spanningen.
Kort en goed: de pijnklachten die [appellante] in het verleden had, hadden een andere ‘bron’ dan de pijnklachten die ze nu heeftDaarbij komt, aldus prof. [de deskundige] , dat de episodes van stressgerelateerde klachten die zij had, gepaard ging met goed gecompenseerd functioneren.
Vervolgens heeft prof. [de deskundige] in zijn antwoord op de reactie van de advocaat van [appellante] op het concept-rapport een verduidelijking gegeven van de diagnostische beschouwing op dit punt. Gewezen op de informatie van de huisarts uit 2004 en 2005 en op een verklaring van de huisarts uit 2018 inhoudende dat [appellante] voor 2010 de huisarts nauwelijks bezocht (afgezien van een korte periode na het ongeval in 2005) schrijft prof. [de deskundige] :
‘
Onderzoeker heeft notie genomen van deze verklaring en heeft deze meegewogen in de uiteindelijke weging met de context van de opmerkingen uit de eerder genoemde journaalregels van de huisarts (…). Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat op basis van huidig onderzoek en achtergrondinformatie geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat er bij betrokkene sprake is geweest van ‘sterk afhankelijke trekken of dwangmatige aanleg, ofwel sterke wisselingen in emotionele bindingen met mensen om haar heen. In dit opzicht lijkt er aldus geen sprake te zijn geweest van ernstige persoonlijkheidspathalogie premorbide.’De weging hierbij is ook geweest dat het ontwikkelen van epileptische aanvallen bij echtgenoot als een ernstige stressor kan worden aangemerkt, waarbij het ontwikkelen van spanning, angstklachten en hyperventilatieklachten niet geduid kan worden als een daadwerkelijke stoornis. Niettemin is wel sprake van enige reactieformatie, c.q. het ontwikkelen van lichamelijke klachten als uiting van stress.’
Even verderop, in antwoord op een volgende opmerking van de advocaat van [appellante] , schrijft prof. [de deskundige] :
Uw vraag luidt of er sprake is van een episode voorafgaand aan het ongeval in 2010. Zoals eerder geformuleerd is deze informatie gewogen op basis van de eerder genoemde regels in het huisartsjournaal en op basis van de anamnese over de episode waarin echtgenoot van betrokkene epilepsie kreeg.Naar mening van onderzoeker ontbreken voldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van een daadwerkelijke psychiatrische stoornis voorafgaand aan 2010, maar kan er wel sprake zijn van een hoger dan gemiddelde kwetsbaarheid in dit opzicht, zoals genoemd op voornoemde pagina’s bij de diagnostische beschouwing.’
Uit deze passages volgt ook dat prof. [de deskundige] onvoldoende grond vindt voor het aannemen van pre-existentie ten aanzien van de door hem vastgestelde klachten.
Verder gaat prof. [de deskundige] in zijn antwoord op de reactie van de advocaat van Bovemij in op de door Bovemij in haar memorie na deskundigenbericht ingenomen stelling dat prof. [de deskundige] niet beschikt over alle relevante medische informatie. Prof. [de deskundige] stelt vast dat er geen psychiatrische diagnose is vastgesteld vóór 2010 omdat er geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden noch een verwijzing naar een 2e lijns specialist. Hij vervolgt:
‘
Onderzoeker heeft een weging gemaakt van deze informatie en het belang hiervan wat betreft premorbide kwetsbaarheid, zoals ook tot uitdrukking komt bij de diagnostiek.’
Uit dit antwoord leidt het hof af dat prof. [de deskundige] zelf vindt dat hij over voldoende medische informatie beschikt om zich een oordeel te vormen over eventuele pre-existenties. Het hof ziet geen reden om prof. [de deskundige] niet te volgen in dit, bij uitstek op het gebied van zijn deskundigheid liggende oordeel. Bovemij heeft trouwens ook niet aannemelijk gemaakt dat meer relevante informatie beschikbaar is.
Ten slotte heeft prof. [de deskundige] ook de door Bovemij vermelde belaste voorgeschiedenis van [appellante] - haar geschiedenis van vluchteling en een situatie van suïcide in de nabije familie - meegewogen in zijn oordeel. Dat komt expliciet naar voren in het antwoord van prof. [de deskundige] op de reactie van de advocaat van Bovemij op het concept-rapport, waar hij schrijft:
‘
Punt 3. U refereert aan pagina 24 : 'dat mevrouw [appellante] als vluchteling naar Nederland is
Ook hier ziet het hof geen reden om prof. [de deskundige] niet te volgen in diens oordeel; het staat vast dat prof. [de deskundige] de door Bovemij aangedragen feiten en argumenten in zijn oordeel als deskundige, de door hem gemaakte ‘weging’, heeft meegenomen. Bovemij heeft onvoldoende onderbouwd dat prof. [de deskundige] dat op een onjuiste wijze heeft gedaan.
2.26 Al met al is het gelet op het rapport van prof. [de deskundige] voldoende aannemelijk dat de hiervoor vermelde psychiatrische klachten voorafgaand aan het ongeval niet aanwezig waren.
‘
4.7 vraag 2 a. Zoals u ook aangeeft is dit aspect van premorbide problematiek uitgebreid
De advocaat van Bovemij krijgt het volgende antwoord:
‘
Punt 5. U vraagt naar een formulering op pagina 25 bij psychiatrisch onderzoek: 'Lijdensdruk in die zin is aanwezig. Inzicht in mogelijke andere onderhoudende factoren poneer als beperkt'.
Uit deze antwoorden begrijpt het hof dat prof. [de deskundige] wel een verhoogde kwetsbaarheid vaststelt bij [appellante] , maar onvoldoende grond ziet om de factoren die ten grondslag liggen aan die verhoogde kwetsbaarheid als een alternatieve oorzaak voor de door hem vastgestelde psychische klachten te duiden. Het hof volgt prof. [de deskundige] daarin.
Bovemij ziet dat anders. Volgens Bovemij is niet aannemelijk dat de door [appellante] geleden en nog te lijden schade meer bedraagt dan het aan haar betaalde voorschot.
Indien partijen de procedure willen voortzetten, verdient het de voorkeur dat ze met een gezamenlijke voordracht komen betreffende de benoeming van de deskundige(n).