ECLI:NL:GHARL:2021:675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.279.992
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake inzage in urenstaten en SAP CATS-gegevens tussen Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart en Achmea Pensioenservices N.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 een tussenuitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a Rv. De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart (hierna: het Fonds) heeft een vordering ingesteld tegen Achmea Pensioenservices N.V. (hierna: Achmea) om inzage te krijgen in urenstaten en SAP CATS-gegevens over de jaren 2014, 2015 en 2016. Het Fonds stelt dat er gerechtvaardigde twijfels bestaan over de urenverantwoording van Achmea, die de pensioenadministratie van het Fonds heeft gevoerd. Achmea heeft de vordering betwist en aangevoerd dat het Fonds geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde inzage.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen en dat het Fonds een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde inzage in de SAP CATS-gegevens. Het hof oordeelt dat de SAP CATS-gegevens relevant zijn voor de bewijspositie van het Fonds en dat deze gegevens exclusief in het domein van Achmea liggen. De vordering tot inzage in de urenstaten is echter afgewezen, omdat het Fonds niet voldoende heeft onderbouwd dat Achmea verplicht is om deze staten op te maken.

De beslissing van het hof houdt in dat Achmea wordt veroordeeld om binnen twee weken na het wijzen van het arrest inzage of afschrift te verschaffen van de uren die zien op de door Achmea voor het Fonds verrichte werkzaamheden in de jaren 2014, 2015 en 2016. De overige vorderingen van het Fonds zijn afgewezen. De kosten van het incident worden gereserveerd tot het eindarrest, en de hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.992
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL19.4162)
arrest van 26 januari 2021
in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
de stichting
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart,
gevestigd te Rotterdam,
appellante, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: het Fonds,
advocaat: mr. A.C. van der Bent,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Pensioenservices N.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. S. Derksen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 februari 2020,
- de incidentele vordering tot afgifte van stukken ex artikel 843a Rv (met producties),
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv (met producties),
- de akte van de zijde van het Fonds.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Achmea heeft op basis van tussen partijen gesloten mantel- en pensioenbeheerovereenkomsten tot 2017 de pensioenadministratie van het Fonds gevoerd en haar vermogen beheerd. Achmea factureerde haar werkzaamheden rechtstreeks aan het Fonds. Vanaf december 2015 heeft het Fonds een aantal facturen van Achmea onbetaald gelaten, omdat het Fonds er niet voldoende zeker van was dat de bij haar in rekening gebrachte uren juist waren. Volgens het Fonds waren de urenrapportages, kort gezegd, niet op tijd en niet correct. Meer specifiek heeft zij Achmea onder andere gewezen op het grote tijdsverloop tussen de concept-afrekening en de aangeleverde rapportages, onduidelijkheid over het feit waar bepaalde uren precies aan zijn besteed en de verschillen in bestede uren over de jaren heen. Achmea heeft op de stellingen van het Fonds gereageerd. Partijen hebben vervolgens begin 2017 afgesproken dat forensisch onderzoeksbureau Integis onderzoek zou doen naar de opzet, het bestaan en de werking van de administratieve en interne organisatie van Achmea. Integis komt, samengevat, tot de conclusie dat de opzet en het bestaan van de administratieve en interne organisatie van Achmea voldoende waarborgen biedt voor het tegengaan van onjuistheden (bijvoorbeeld: het in rekening brengen van te veel uren), maar heeft de werking van de organisatie niet vastgesteld. In april 2018 heeft het Fonds de openstaande facturen van Achmea alsnog betaald.
3.2
Het Fonds heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover hier van belang, terugbetaling van de door haar in april 2018 aan Achmea betaalde facturen. Volgens het Fonds was er geen rechtsgrond voor die betalingen. Achmea heeft op haar beurt een tegenvordering ingesteld, omdat het Fonds een gedeelte van vier voorschotfacturen te laat heeft betaald. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van het Fonds afgewezen en de tegenvordering van Achmea toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit hetgeen het Fonds naar voren heeft gebracht niet volgt dat zij te veel (en dus onverschuldigd) heeft betaald en dat uit de door het Fonds in het geding gebrachte stukken niet blijkt dat er specifieke bedragen ten onrechte in rekening zijn gebracht. Het Fonds is tegen dit eindvonnis in hoger beroep gekomen.
3.3
In dit incident vordert het Fonds op grond van artikel 843a Rv, samengevat, afschrift van of inzage in (I) de urenstaten die zien op de door Achmea voor het Fonds in de jaren 2014, 2015 en 2016 verrichte werkzaamheden, en (II) de uren die zien op de door Achmea voor het Fonds in die jaren verrichte werkzaamheden die uiteindelijk zijn vastgesteld in SAP CATS. Het Fonds heeft eerder in kort geding een soortgelijke vordering tegen Achmea ingesteld, maar die vordering is afgewezen (bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 maart 2020, zaaknummer 496820 / KG ZA 20-60).
3.4
Het Fonds heeft ter onderbouwing van haar vordering in dit incident gesteld dat zij rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken. Er bestaan namelijk gerechtvaardigde twijfels over de urenverantwoording en daarmee de daadwerkelijk gewerkte (en te werken) uren, en die twijfels zijn door de reactie van Achmea en/of het onderzoek van Integis niet weggenomen, aldus het Fonds. Achmea heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering, op haar bezwaren zal het hof bij de beoordeling ingaan.
3.5
Ten aanzien van de vraag of een vordering tot overlegging van of inzage in bescheiden voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. De enkele mogelijkheid dat met de verlangde stukken de stelling van het Fonds kan worden aangetoond, is onvoldoende en kan wijzen op een "fishing expedition", waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld. Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen. Het hof zal hieronder beoordelen in hoeverre aan de door artikel 843a Rv gestelde eisen is voldaan en zo ja, of er reden is om de vordering toch af te wijzen.
Bepaalde bescheiden
3.6
Het Fonds wil inzage hebben in urenstaten en de SAP CATS-gegevens over de jaren 2014, 2015 en 2016. Het Fonds heeft in dat kader voldoende concreet aangeduid waar het haar om te doen is: inzicht in de door (medewerkers van) Achmea voor het Fonds gewerkte uren (wie, wat, wanneer). Achmea voert aan dat zij de uren die zij voor het Fonds heeft gewerkt heeft opgeslagen in een (gearchiveerde) database. Om inzage te geven in de urenstaten zal zij de data opnieuw moeten inlezen en bewerken, aldus Achmea. De urenstaten die het Fonds wil inzien zouden kennelijk eerst door Achmea moeten worden gemaakt, voordat Achmea daar inzage in kan verstrekken. Dat Achmea verplicht is om die staten op te maken, is door het Fonds niet voldoende uitgewerkt. Daarom zal de vordering onder (I) worden afgewezen. De SAP CATS-gegevens die het Fonds wil inzien (de vordering onder II) zijn wel voldoende bepaald, mede doordat het hier – onbetwist – gaat om een deel van een database met urenregistratie waarover Achmea de beschikking heeft.
Rechtsbetrekking
3.7
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv, reden waarom het hof hiervan zal uitgaan. Daarbij komt dat Achmea in opdracht van het Fonds jarenlang de administratie heeft gevoerd op basis van tussen hen gesloten mantel- en pensioenbeheerovereenkomsten.
Rechtmatig belang
3.8
Naar het oordeel van het hof heeft het Fonds een rechtmatig belang bij haar vordering. De SAP CATS over de jaren 2014, 2015 en 2016 houden namelijk rechtstreeks verband met de vordering uit onverschuldigde betaling die het Fonds op Achmea stelt te hebben, zijn relevant voor de bewijspositie van het Fonds en liggen exclusief in het domein van haar voormalig opdrachtnemer Achmea. Al met al heeft het Fonds voldoende onderbouwd dat zij enkel en alleen met de gevorderde inzage in staat is vast te stellen of Achmea bepaalde specifieke uren ten onrechte bij haar in rekening heeft gebracht, en zo ja welke uren. De reactie van Achmea op de stellingen van het Fonds noch het onderzoek van Integis doen hier aan af. Weliswaar heeft Achmea bij brief van 19 oktober 2015 uitgebreid op de stellingen van het Fonds gereageerd, maar die reactie is relatief algemeen geformuleerd en zij geeft geen inzicht in de (achtergrond van de) specifieke uren die werknemers van Achmea voor het Fonds hebben gewerkt. Bovendien erkent Achmea in die brief dat diverse medewerkers uren op onjuiste posten – dat wil zeggen: posten met een ander label – hebben geschreven. De onduidelijkheid die er kennelijk bij het Fonds bestaat over de verschuldigdheid van de door Achmea bij haar in rekening gebrachte uren is hierdoor toegenomen. Het rapport van Integis neemt die onduidelijkheden niet weg, nu Integis de werking van de administratieve en interne organisatie van Achmea niet heeft vastgesteld. Daarbij komt dat uit het onderzoek van Integis blijkt dat Achmea in 2015 een ‘omissie in de allocatie’ heeft gecorrigeerd, echter pas nadat het Fonds hierover vragen had gesteld. In zoverre kan het Fonds worden gevolgd voor zover bij haar serieuze vragen zijn gerezen over de wijze waarop Achmea uren bij haar in rekening heeft gebracht. Aldus is in voldoende mate duidelijk geworden wat haar belang is bij de afgifte van of inzage in de SAP CATS. Van een “fishing expedition”, zoals door Achmea wordt aangevoerd, is geen sprake. Achmea heeft wel aangevoerd dat zij hoge kosten moet maken om de gegevens waar het Fonds naar vraagt te kunnen verstrekken, maar gaat er daarbij kennelijk vanuit dat van haar wordt verlangd om urenstaten op te stellen. Dat wordt van haar niet verlangd.
3.9
Dat gewichtige redenen zich verzetten tegen toewijzing van de vordering, is gesteld noch gebleken. Hetzelfde geldt voor de vraag of ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd.
3.1
Ook het beroep van Achmea op de klachtplicht en verjaring maken het voorgaande niet anders. Op voorhand valt namelijk niet vast te stellen dat deze verweren opgaan.
Slotsom
3.11
Het hof zal de incidentele vordering onder (II) toewijzen op een wijze zoals hierna zal worden bepaald. Het hof ziet geen aanleiding om dwangsommen op te leggen, nu de noodzaak voor een financiële prikkel tot nakoming niet aanwezig lijkt: in de hoofdzaak kunnen aan een niet voldoen aan de incidentele veroordeling consequenties worden verbonden. Het hof ziet evenmin aanleiding om, zoals door Achmea wordt verzocht, de termijn voor veroordeling te stellen op zes weken na betekening van dit arrest. Daarbij is van belang dat Achmea, anders dan het geval zou zijn bij toewijzing van vordering I, geen gegevens hoeft te bewerken. Het hof ziet ook geen reden om het Fonds te verplichten een voorschotbedrag van € 50.000,- te betalen. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat Achmea bij de verstrekking van de inzage uitleg aan het Fonds zal moeten geven om die gegevens toegankelijk te maken, maar dat zij aanmerkelijke kosten moet maken om aan de hieronder uitgesproken veroordeling te voldoen is niet aannemelijk gemaakt. .
3.12
De kosten van het incident zullen worden gereserveerd tot het eindarrest.
3.13
Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor memorie van grieven. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
veroordeelt Achmea om binnen twee weken na het wijzen van dit arrest aan het Fonds, naar keuze van Achmea in schriftelijke vorm en/of door afgifte van gegevensdragers, inzage of afschrift te verschaffen in/van de uren die zien op de door Achmea voor het Fonds in de jaren 2014, 2015 en 2016 verrichte werkzaamheden die zijn geschreven in het tijdschrijfsysteem Fast Focus en die uiteindelijk zijn vastgelegd in SAP CATS;
wijst de vorderingen van het Fonds voor het overige af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 9 maart 2021 voor memorie van grieven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, M. Schoemaker en R.G.J. Gehring en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.