ECLI:NL:GHARL:2021:6707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
200.271.635/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kinderalimentatie wegens geringe draagkracht van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot kinderalimentatie. De vader had verzocht om een kinderalimentatie van € 100,- per kind per maand, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De moeder, die studiefinanciering ontvangt en een bruto salaris van € 1.379,- per maand heeft, heeft een netto besteedbaar inkomen van € 1.712,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een draagkracht heeft van slechts € 94,- per maand, wat onvoldoende is om aan de alimentatieverplichting te voldoen. De vader heeft een draagkracht van € 981,- per maand, maar samen met de moeder's beperkte bijdrage is er een tekort van € 37,- per maand voor de kosten van de kinderen. De moeder's draagkracht is te laag om een substantiële bijdrage te leveren aan de kinderalimentatie, waardoor het hof het verzoek van de vader heeft afgewezen. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.271.635/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 460151)
beschikking van 8 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 11 maart 2021 verwijst het hof naar zijn
beschikking van die datum.
1.2
Zoals in die beschikking door het hof is gevraagd heeft de moeder bij journaalbericht van 14 april 2021 gegevens over haar inkomen in het geding gebracht en heeft de vader daarop schriftelijk gereageerd in zijn journaalbericht van 6 mei 2021.
1.3.
Zoals het hof in de beschikking van 11 maart 2021 heeft bepaald zal het hof de zaak op de stukken afdoen.

2.De motivering van de beslissing

De kinderalimentatie
2.1
De vader heeft verzocht om vaststelling van een door de moeder aan hem te betalen
kinderalimentatie van € 100,- per kind per maand met ingang van de datum van indiening van zijn verzoek in incidenteel hoger beroep. Dat is 25 mei 2020.
2.2
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de moeder. De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat ze inmiddels weer studeert en studiefinanciering ontvangt.
De moeder heeft loonstroken ingediend van januari tot en met maart 2021. Daaruit maakt het hof – evenals de vader - op dat de moeder een salaris van € 1.379,- bruto per maand per maand ontvangt, exclusief een vakantietoeslag van 8%.
De moeder ontvangt daarnaast een prestatiebeurs van € 413,78 per maand. Deze aanvullende beurs kan een gift worden indien binnen de termijn van tien jaren een diploma wordt gehaald. Zoals de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen vermelden mag van een student – en zo ook van de moeder - in redelijkheid worden verlangd dat binnen de genoemde termijn een diploma wordt gehaald. Het hof merkt om die reden en in navolging van de man de aanvullende beurs als inkomsten aan. Overigens is aan het bijverdienen in 2020 en 2021 geen grens gesteld door de coronacrisis en daarom hebben de bijverdiensten geen gevolgen voor de studiefinanciering van de moeder.
Het netto besteedbare inkomen van de moeder berekent het hof daarom op € 1.712,- netto per maand. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De moeder heeft geen inzicht geboden in haar financiële situatie in 2020, hoewel dat wel op haar weg had gelegen. Om die reden zal het hof van de hierna berekende draagkracht uitgaan in de gehele voorliggende periode vanaf 25 mei 2020.
2.3
De vader meent dat de moeder een aanzienlijke verdiencapaciteit heeft. Hij wijst erop dat de moeder een voltooide opleiding tot tandartsassistente heeft en dat het haar keuze is om niet fulltime te werken maar te studeren. Die opleiding was een MBO-opleiding. De opleiding die de moeder nu volgt is een HBO-opleiding. Niet weersproken is dat ze daarnaast drie dagen per week werkt. Het hof acht deze keuze van de moeder om naast haar werk verder te studeren niet onredelijk, omdat aannemelijk is dat zij daardoor haar verdiencapaciteit zal vergroten. Het hof zal daarom uitgaan van de feitelijke situatie en dus van het huidige inkomen van de moeder. Het hof heeft geen aanknopingspunten ten aanzien van de verdiencapaciteit van de moeder na afronding van de studie over een kleine twee jaar, zodat het hof daarop niet zal vooruitlopen.
2.4
De moeder brengt naar voren dat zij schulden heeft. Volgens de vader dient geen rekening met de schulden te worden gehouden.
Het hof stelt voorop dat in beginsel alle schulden van de moeder van invloed zijn op haar draagkracht. Wel kan er reden zijn om aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of als de moeder de mogelijkheid heeft (gehad) zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Wanneer sprake is van niet vermijdbare en niet verwijtbare schulden kunnen de kosten daarvan meegenomen worden. Zij worden opgeteld bij het draagkrachtloos inkomen dat volgt uit de draagkrachttabel. Van wat overblijft van het netto inkomen is in beginsel dan 70% beschikbaar voor kinderalimentatie.
2.5
De moeder stelt dat zij € 50,- per maand betaalt aan een advocatenkantoor, € 100,- per maand aan [naam1] , € 63,53 per maand in verband met een lening van de gemeente [naam2] en € 50,- per maand aan de Stichting [naam3] . Enkel de genoemde aflossingsverplichting aan het advocatenkantoor en de gemeente blijkt uit de stukken. Voor wat betreft de overige schulden blijkt uit de stukken niet wat de aflossingsverplichtingen zijn en evenmin wat de looptijd is, zodat het hof onvoldoende aanknopingspunten heeft om met die schulden rekening te houden. In zoverre zijn de gestelde aflossingen onvoldoende onderbouwd zodat het hof reeds daarom aan die aflossingen voorbijgaat.
Advocaatkosten kunnen in beperkte mate en gedurende beperkte tijd meegenomen worden. De advocaatkosten gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure beschouwt het hof niet als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting voor kinderen. Deze schuld zal het hof daarom niet meenemen.
De leenbijstand komt het hof - anders dan de vader - niet verwijtbaar en niet vermijdbaar voor. Uit de stukken maakt het hof op dat de moeder, die een Participatiewet-uitkering heeft ontvangen, op 14 mei 2020 leenbijstand is verleend voor de kosten van woninginrichting oftewel noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (als bedoeld in art. 51 Participatiewet). Voldoende aannemelijk is dat de lening niet onnodig was en dat de moeder zich niet al van de schuld heeft kunnen bevrijden. De vader betwijfelt weliswaar of de schuld aan de gemeente nog bestaat maar het hof volgt hem daarin niet, nu uit de brief van de gemeente van 25 september 2020 volgt dat het een schuld van € 2.605,92 betreft die met € 63,54 per maand moet worden afgelost.
2.6
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de moeder een draagkracht toerekent van 70% [1.712 – (0,3 x 1.712 + 1.000 + 63,54)] = € 94,- per maand.
2.7
Partijen moeten naar rato van hun draagkracht bijdragen in de kosten van de kinderen.
Ter zitting heeft de moeder ingestemd met de behoefte van de kinderen waarvan de vader blijkens zijn draagkrachtberekening (productie 24) uitgaat, te weten € 338,- per kind per maand vermeerderd met € 218,- per maand oppaskosten na de scheiding. Het hof gaat daarom uit van een behoefte van € 556,- per kind per maand oftewel € 1.112,- per maand voor beide kinderen.
De vader heeft onweersproken gesteld dat hij een draagkracht heeft van € 981,- per maand.
Partijen hebben tezamen een draagkracht van (€ 94,- + € 981,- =) € 1.075,- per maand. Dat leidt tot een tekort van € 37,- per maand. De moeder dient daarom haar hele draagkracht van € 94,- per maand oftewel € 47,- per kind per maand aan te wenden voor de kinderen.
2.8
Daarop dient nog de zorgkorting op in mindering te worden gebracht. De vader heeft in zijn berekening bij zijn journaalbericht van 5 januari 2021 onbestreden aangegeven dat de zorgkorting 15% van de behoefte op basis van het tabelbedrag (dat is € 338,- per kind per maand) bedraagt. Dat is € 51,- per kind per maand. Het tekort aan draagkracht vermindert evenwel deze zorgkorting. Aan beide ouders wordt de helft van het tekort aan draagkracht van € 37,- per maand toegerekend. Dat is van de zijde van de moeder € 18,50 per maand oftewel afgerond € 9,- per kind per maand. De zorgkorting van de moeder is daarom (€ 51,- - € 9,- =) € 42,- per kind per maand.
Gelet op de draagkracht van de moeder van € 47,- per kind per maand rest er na aftrek van de zorgkorting een draagkracht voor een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 5,- per kind per maand. Gelet op deze geringe draagkracht zal het hof het verzoek van de vader tot het vaststellen van kinderalimentatie afwijzen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af het verzoek van de vader tot vaststelling van een door de moeder te betalen kinderalimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.G. Knot en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 8 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.