ECLI:NL:GHARL:2021:6697

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
21-005586-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en bezit van hennep met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1973 en wonende in [woonplaats], was veroordeeld voor het telen van ongeveer 42 hennepplanten en het bezit van 660 gram hennep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, gevorderd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen en voorhanden hebben van hennep, en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een derde tenlastegelegde feit.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken in de zittingsplaats Leeuwarden. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005586-19
Uitspraak d.d.: 5 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 oktober 2019 met parketnummer 18-820302-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft oplegging van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.P.E.M. Pover, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 14 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde telen en bezit van hennep veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde wordt verdachte daarin niet-ontvankelijk verklaard.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2016 tot en met 20 juni 2016 in [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [woonadres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 42 hennepplanten althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2016 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [woonadres] ) ongeveer 660 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde is sprake van een bekennende verdachte. Niet is gebleken van een andere verklaring nadien dan wel van een pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van dit feit. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 30 september 2019;
2. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2016 (pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002016144265 van 26 augustus 2016), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant1] , agent van politie;
3. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 7 juli 2016 (pagina 49 e.v. van voornoemd dossier), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant2] , brigadier van politie en [verbalisant3] , hoofdagent van politie.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 9 mei 2016 tot en met 20 juni 2016 in [woonplaats] opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [woonadres] ) een hoeveelheid van ongeveer 42 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 20 juni 2016 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [woonadres] ) ongeveer 660 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen en voorhanden hebben van hennep. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de overlast die hennepkwekerijen voor de woonomgeving opleveren en tevens aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs.
Het hof heeft voorts gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het voor andersoortige strafbare feiten.
Alles afwegend acht het hof in beginsel – conform de vordering van de advocaat-generaal – oplegging van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend. Het hof stelt echter vast dat de thans ter beoordeling staande feiten reeds geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. De behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep tezamen heeft niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat dit vermindering van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Het hof zal in plaats van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 5 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.