ECLI:NL:GHARL:2021:6580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
21-003663-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep na eerdere vrijspraak door rechtbank, met andere overwegingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder op 9 juni 2017 vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 23 juni 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. van der Wal.

De tenlastelegging omvatte onder andere het niet verantwoorden van baten en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen, terwijl de verdachte in staat van faillissement was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een aanzienlijk bedrag had opgenomen van rekeningen van verschillende rechtspersonen, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij zich persoonlijk had verrijkt of dat hij opzettelijk de administratie niet had gevoerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen verantwoordelijkheid droeg voor de administratie van de rechtspersonen en dat hij niet opzettelijk had gehandeld.

Na beoordeling van het dossier en de verklaringen van de betrokkenen, concludeerde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat de administratie niet opzettelijk was verwaarloosd. De beslissing van het hof werd op 7 juli 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003663-17
Uitspraak d.d.: 7 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juni 2017 met parketnummer 18676753-13 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. van der Wal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen hem onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd.
Het hof komt tot dezelfde conclusie als de rechtbank, maar op grond van (deels) andere overwegingen. Daarom zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 19 november 2008 tot en met 5 juni 2012, te Klazienaveen (gemeente Emmen) en/of te Hoogeveen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
terwijl verdachte bij vonnis van de Rechtbank te Assen van 19 november 2008 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van verdachte
- ( een) bate(n) niet heeft verantwoord, te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) € 319.231, althans € 171.604, althans € 146.546,68 althans € 25.056,98 en/of
- niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft verdachte onvoldoende administratie bijgehouden inzake verdachtes eenmanszaak [bedrijf 1] ;
2.
[bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] , in of omstreeks de periode van 22 september 2009 tot en met 11 januari 2011, te Klazienaveen (gemeente Emmen), althans in Nederland,
terwijl (elk van de) vorenbedoelde rechtsperso(o)n(en) bij vonnis van de Rechtbank te Assen van 22 september 2009 in staat van faillissement zijn/is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6]
- ( telkens) niet heeft/hebben voldaan aan de op vorenbedoelde rechtsperso(o)n(en) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft/hebben vorenbedoelde rechtsperso(o)n(en) (telkens) onvoldoende administratie bijgehouden en/of is deze administratie niet overgelegd,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) feitelijke leiding heeft/hebben gegeven;
3.
hij, terwijl hij bij vonnis van de Rechtbank te Assen van 19 november 2008 in staat van faillissement is verklaard en/of zijnde bestuurder van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] ,
welke bij vonnis van de Rechtbank te Assen van 22 september 2009 in staat van faillissement zijn verklaard, in of omstreeks de periode van 19 november 2008 tot en met 5 juni 2012, te Klazienaveen (gemeente Emmen), althans in Nederland,
wettelijk opgeroepen door de curator tot het geven van inlichtingen,
(telkens) opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij, verdachte, daartoe herhaaldelijk opgeroepen,
- geen administratie en/of stukken en/of boekhouding overhandigd, en/of
- de vragenlijst (D-001d) afkomstig van de curator onvolledig en/of onjuist ingevuld, en/of
- de vragenlijst (D-001g) afkomstig van de curator niet ingevuld en/of niet ingevuld aan de curator terug gestuurd, althans doen toekomen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een ontzetting van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een vennootschap voor de duur van vijf jaren, met openbaarmaking van het arrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een integrale vrijspraak bepleit.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat de door verdachte opgenomen contante bedragen en betalingen in het kader van het werk van verdachte voor [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ), [bedrijf 8] en [bedrijf 9] zijn gedaan. De curator wist van die werkzaamheden en had daar toestemming voor gegeven. De bestuurder van deze rechtspersonen was [betrokkene 1] . De opgenomen bedragen betroffen loonbetalingen, huurpenningen en de betaling van overige bedrijfskosten, zoals vervoer en eten voor cliënten. De opgenomen bedragen zijn dan ook niet in de boedel van het persoonlijke faillissement van verdachte gekomen.
De administratie van verdachte en van deze rechtspersonen werd door [betrokkene 2] en later, op advies van [betrokkene 3] , door [betrokkene 4] gevoerd. Verdachte leverde de bonnen bij hen af. Verdachte heeft [betrokkene 2] meerdere malen opdracht gegeven om de administratie aan de curator te overleggen. Na het faillissement van [betrokkene 2] en diens overlijden begin 2009 bleken verdachte maar ook anderen slachtoffer te zijn van frauduleuze handelingen door [betrokkene 2] . Ook [betrokkene 3] blijkt een dubieuze rol gespeeld te hebben, terwijl [betrokkene 3] juist door medewerkers van de Belastingdienst als adviseur bij verdachte was aangedragen.
Het kan verdachte niet verweten worden als de rechtspersonen de boekhouding niet op orde hadden, of als die niet meer overgelegd kan worden. Verdachte was immers geen bestuurder of aandeelhouder van deze bedrijven en had daar in die hoedanigheid ook geen verantwoordelijkheid voor.
Enige vorm van opzet op benadeling van schuldeisers door verdachte blijkt niet uit het dossier.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de vragenlijst D-001d wel degelijk is ingevuld en ingeleverd. Misschien is vragenlijst D-001g zelf niet ingeleverd, maar zowel door verdachte als door [betrokkene 3] is – onder meer door middel van uitgebreide brieven – wel degelijk gehoor gegeven aan het informatieverzoek van de curator.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Het niet verantwoorden van baten behelst het in strijd met een verplichting opzettelijk niet opgeven van de tot het vermogen van de gefailleerde behorende baten die ten behoeve van de verdeling onder de faillissementsschuldeisers rechtens onder het bereik en beheer van de curator in het faillissement behoren te komen.
Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode, gedurende zijn faillissement, een bedrag van in totaal ongeveer € 319.000,- opgenomen van rekeningen van [bedrijf 9] , [bedrijf 8] en [bedrijf 7] . De stelling van de verdediging dat verdachte de door hem opgenomen bedragen heeft besteed aan zakelijke uitgaven ten behoeve van de door deze rechtspersonen gedreven ondernemingen waarvoor verdachte werkzaam was, vindt steun in het dossier. Daarnaast bevat het dossier geen concrete informatie die erop wijst dat verdachte zich met enig bedrag persoonlijk heeft verrijkt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet vastgesteld worden dat verdachte enig in de tenlastelegging genoemd geldbedrag gedurende het faillissement heeft verworven en kan – in het verlengde hiervan – evenmin worden vastgesteld dat sprake is van baten die hij had moeten verantwoorden aan de curator.
Ten aanzien van het niet voldoen aan de verplichtingen genoemd in artikel 3:15i BW bestaande uit het bijhouden van de administratie van de eenmanszaak [bedrijf 1] overweegt het hof als volgt.
De eenmanszaak [bedrijf 1] is op 20 mei 2008 opgericht en ingeschreven in het handelsregister. Ten gevolge van het persoonlijke faillissement van Kuipers zijn op 19 november 2008 de activiteiten van de eenmanszaak gestaakt en is de eenmanszaak uitgeschreven uit het handelsregister. Vanaf het moment van uitschrijven van de eenmanszaak uit het handelsregister is de verplichting voor de eenmanszaak [bedrijf 1] om een administratie te voeren vervallen.
In de periode mei 2008 tot november 2008 werd de administratie van [bedrijf 1] door [betrokkene 2] gevoerd. Uit de aangifte van de curator blijkt dat de curator de administratie heeft opgevraagd, maar niet heeft ontvangen. De stelling van verdachte dat hij meerdere malen [betrokkene 2] opdracht heeft gegeven om de boekhouding aan de curator over te leggen vindt steun in het dossier.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de inhoud van het dossier dan ook niet vastgesteld worden dat verdachte geen administratie heeft gevoerd.
Ten aanzien van feit 3:
De vragenlijst D-001d is door verdachte ingevuld en teruggestuurd. Dat onderdeel van de tenlastelegging kan dan ook niet bewezen worden.
Vastgesteld kan worden dat de vragenlijst D-001g niet is teruggestuurd. Naar het oordeel van het hof is echter voor de vraag of verdachte opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven niet alleen van belang of dit formulier is teruggestuurd, maar ook – en in de eerste plaats – of de curator antwoord heeft gekregen op de in dat formulier gestelde vragen. Uit het verhoor van de curator, mr. Souren, bij de rechter-commissaris komt naar voren dat op door de curator aan verdachte gestelde vragen wel antwoord is gekomen. Op grond van de inhoud van het dossier is aan het hof onvoldoende duidelijk geworden of er naast de door of namens verdachte verstrekte informatie nog vragen zijn die door verdachte onbeantwoord zijn gelaten.
Bij deze stand van zaken concludeert het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier,
en op 7 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.