ECLI:NL:GHARL:2021:657

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
200.245.536
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding in varkenshouderij: geschillen tussen exploitant en dierenartsenpraktijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de exploitant van een varkensvermeerderingsbedrijf (hierna: A) tegen twee partijen: Lintjeshof Varkens B.V. (hierna: Lintjeshof), een dierenartsenpraktijk, en Veldhuizen Varkenshouderij B.V. (hierna: Veldhuizen), een varkensfokkerij. A heeft in de periode van 2013 tot 2016 opfokzeugen/gelten geleverd gekregen van Veldhuizen en heeft diensten afgenomen van Lintjeshof. Gedurende deze periode heeft A te maken gehad met gezondheidsproblemen bij zijn varkens. In 2016 schakelde A een andere dierenarts in, die bij sectie op een gelt vaststelde dat er een gebrek in de botopbouw was bij de geleverde dieren. A verwijt Lintjeshof dat zij niet eerder heeft geadviseerd om sectie te verrichten, wat mogelijk eerder inzicht had gegeven in de problemen. Daarnaast verwijt A Veldhuizen dat zij ondeugdelijke opfokzeugen/gelten heeft geleverd.

De rechtbank heeft de vorderingen van A afgewezen en de vorderingen van Lintjeshof en Veldhuizen toegewezen. A is in hoger beroep gegaan, maar het hof heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat A onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de ondeugdelijkheid van de geleverde dieren en dat Lintjeshof niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van A, die ook de openstaande facturen aan Lintjeshof en Veldhuizen moet betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.245.536 en 200.252.721 (gevoegd behandeld)
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland17-377 en 17-608)
arrest van 26 januari 2021
in de zaak (
200.245.536) van
[appellant],
wonende te [A]
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K.M. Löwik-Felt.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lintjeshof Varkens B.V.,
gevestigd te Roermond,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: Lintjeshof,
advocaat: mr. M.F.J.M. van Rooy,
en in de zaak (
200.252.721) van
[appellant],
wonende te [A]
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K.M. Löwik-Felt.
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Veldhuizen Varkenshouderij B.V.,
gevestigd te Rhenen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
hierna: Veldhuizen,
advocaat: mr. H.M. van Eerten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

In de zaak 200.245.536

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 januari 2020 hier over. In dat arrest is een zitting bepaald die op 15 december 2020 heeft plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag gemaakt. Beide partijen hebben op de zitting spreekaantekeningen voorgedragen. Voorafgaand aan de zitting had [appellant] producties 23 t/m 26 opgestuurd. Die horen ook bij de processtukken. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
In de zaak 200.252.721
1.2
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 januari 2020 hier over. In dat arrest is een zitting bepaald die op 15 december 2020 heeft plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag gemaakt. Beide partijen hebben op de zitting spreekaantekeningen voorgedragen. Voorafgaand aan de zitting had [appellant] producties 32 t/m 35 opgestuurd. Die horen ook bij de processtukken. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverweging 4.1 van het bestreden vonnis van 2 mei 2018 van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht).

3.De beoordeling van het hoger beroep

In beide zaken: samenvatting en beslissing

3.1
[appellant] exploiteert een varkensvermeerderingsbedrijf, Lintjeshof exploiteert een dierenartsenpraktijk gespecialiseerd in varkens en Veldhuizen exploiteert een varkensfokkerij. In de periode maart 2013 tot en met eind 2016 heeft Veldhuizen opfokzeugen/gelten geleverd aan [appellant] . Lintjeshof verleende in die periode diensten aan zowel [appellant] als Veldhuizen. [appellant] kampte in genoemde periode met verschillende gezondheidsproblemen bij de varkens in zijn stal. In 2016 heeft [appellant] een andere dierenarts ingeschakeld. Uit het onderzoek door die dierenarts door sectie op een gelt is volgens [appellant] gebleken dat sprake was van een gebrek in de botopbouw bij de door Van Veldhuizen geleverde opfokzeugen/gelten. [appellant] verwijt Lintjeshof kort gezegd dat zij niet in een eerder stadium heeft geadviseerd om sectie te verrichten. Daaruit zou dan eerder gebleken zijn dat de opfokzeugen/gelten afkomstig van Veldhuizen kampten met een gebrek in de botopbouw en hadden eerder passende maatregelen genomen kunnen worden. [appellant] verwijt Veldhuizen dat zij ondeugdelijke opfokzeugen/gelten heeft geleverd. [appellant] heeft de facturen van Lintjeshof en Veldhuizen niet betaald. Zij vorderen alsnog betaling daarvan. [appellant] vordert van Lintjeshof schadevergoeding wegens schending van haar zorgplicht en van Veldhuizen schadevergoeding wegens de levering van ondeugdelijke gelten.
3.2
De rechtbank heeft in het vonnis van 2 mei 2018 de vordering van Lintjeshof tegen [appellant] tot betaling van openstaande facturen (€ 32.659,44 vermeerderd met wettelijke rente en kosten) toegewezen en de tegenvordering van [appellant] op Lintjeshof afgewezen. Vervolgens heeft de rechtbank (na nog een aktewisseling) bij eindvonnis van 25 juli 2018 de vordering van [appellant] op Veldhuizen afgewezen en de tegenvordering van Veldhuizen op [appellant] tot betaling van openstaande facturen (€ 48.238,78 vermeerderd met wettelijke rente en kosten) toegewezen. Net als de rechtbank vindt het hof dat niet is komen vast te staan dat Veldhuizen en Lintjeshof tekort zijn geschoten in de nakoming van de respectievelijke overeenkomsten met [appellant] en verder dat [appellant] de facturen waarvan betaling is gevorderd dient te betalen. Het hof zal de bestreden vonnissen van de rechtbank daarom in stand laten. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
In beide zaken: inhoudelijke beoordeling
3.3
[appellant] heeft vier grieven gericht tegen het tussenvonnis van 2 mei 2018 en het eindvonnis van 25 juli 2018 van de rechtbank in de zaak tegen Veldhuizen. [appellant] heeft vijf grieven (de vijfde grief is genoemd “Grief XII”) gericht tegen het eindvonnis van 2 mei 2018 in de zaak tegen Lintjeshof. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
3.4
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de varkens die door Veldhuizen zijn geleverd ondeugdelijk waren wegens problemen in de botopbouw en dat die problemen al aanwezig waren ten tijde van aflevering. Ter onderbouwing van die stelling heeft [appellant] hoofdzakelijk verwezen naar de uitkomst van de sectie op de gelt die is uitgevoerd door dierenarts Van de Veen.
3.5
Uit de sectie op die gelt zijn meerdere gebreken naar voren gekomen: een afgebroken zitbeenknobbel, ontsteking rechter voorknie door mycoplasma hyosynoviae, ontsteking rechterknie, chronische borstvliesontsteking, verspreid bleke skeletspieren en geringe verschijnselen kraakbeendefect femur en humerus passend bij OCD, waarbij het inschatten van de ouderdom van de laesies niet mogelijk was. Dierenarts Van Veen heeft in haar eerste verklaring van 19 maart 2017 (productie 3 bij inleidende dagvaarding in de zaak tegen Veldhuizen / productie 3 conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie in de zaak van Lintjeshof) hierover onder meer het volgende verklaard:
“(..)
Zowel de afgebroken zitbeenknobbel als de OCD zijn duidelijke aanwijzingen dat er iets fout gaat in de botopbouw. En mogelijk is dat al in een eerder stadium, op het opfokbedrijf. Daarom hebben we van de eerstvolgende koppel gelten op de dag van aankomst van 2 leeftijden dieren bloed getapt voor de bepaling van de OC (botopbouw) en CTx (botafbraak) (..) Ter controle is ook van 6 gelten bloed afgenomen, die al langer op het bedrijf aanwezig waren (..)
De CTxwaardes bleken aan de lage kant te zijn. Mogelijk was dit een moment opname. Daarom hebben we van de volgende koppel aangevoerde dieren weer op de dag van aankomst 3 leeftijden bloed getapt. (..) Ook deze dieren hadden met name te lage CTx waardes.
De combinatie van aanhoudende problemen bij aanvoer van de gelten op moment van aankomst, die daarna alleen maar erger worden, met een sectieuitslag, die een gestoorde botbouw laat zien, en te lage CTx waardes van de aangevoerde gelten op de dag van aanleveren, maakt het zeer waarschijnlijk dat de gestoorde botontwikkeling de oorzaak is van de problemen bij de aangevoerde gelten. De infectie van het gewricht met Mycoplasma Hyopneumoniae is daarvan een gevolg. Door de beschadiging van het gewrichtskraakbeen is het gewricht hiervoor gevoeliger.(..)”
3.6
In de aanvullende verklaring van dierenarts Van de Veen van 19 november 2018 (productie 26 memorie van grieven in zaak tegen Veldhuizen / productie 16 memorie van grieven in de zaak tegen Lintjeshof) heeft zij nog het volgende verklaard:
“(..)
Osteochondrose kan zich in theorie in enkele dagen ontwikkelen. In het algemeen ontstaat osteochondrose in de periode rond een week of 10 leeftijd (3-4 maanden). De gelten bij [appellant] werden uitgeleverd toen ze 7-8 maanden oud waren. Bij [appellant] werden er in korte tijd grote aantallen dieren stijf/stram/kreupel. Ik zou geen aannemelijke factor kunnen bedenken die er voor gezorgd zou kunnen hebben dat er in korte tijd zoveel dieren op korte termijn OCD zouden ontwikkelen. Aangezien zowel huisvesting als voeding bij [appellant] niet afwijkt van andere bedrijven.
(..) Ik heb op dat moment, behalve voor sectie, ook voor onderzoek op CTx en OC gekozen. Dat werd op dat moment wel regelmatig gedaan. Maar de waarde daarvan blijkt in de praktijk nogal eens tegen te vallen (de normaalwaardes zijn aangepast en in de praktijk blijkt het best moeilijk om waardes goed te interpreteren). Op dit moment wordt dit onderzoek dus veel minder vaak gebruikt.
(..) Ik meen dat de sectieresultaten van die gelt representatief zijn voor de rest van de koppel. Er waren op dat moment veel dieren, die een min of meer gelijke mate van kreupelheid hadden.(..)”
3.7
[appellant] heeft ten aanzien van het ontstaan/de oorzaak van de geconstateerde OCD (osteochondrosis dissecans) het volgende gesteld. De gelt die door sectie is onderzocht was op de aanvoerdatum 8 maanden oud. De sectie is ongeveer 2,5 week na de aanvoer uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten volgt dat de OCD is ontstaan voor aflevering van de dieren op het bedrijf van [appellant] . Het is weliswaar niet vast te stellen wanneer de OCD exact is ontstaan, maar gezien de leeftijd waarop zo’n gebrek ontstaan, namelijk rond de leeftijd van 10 weken, staat vast dat die al moet hebben bestaan voordat de gelt op het bedrijf van [appellant] is aangekomen. Het feit dat de dieren zeer korte tijd na aflevering klachten vertoonden, betekent ook dat de gezondheidsproblemen al aanwezig waren voor de aflevering, aldus [appellant] .
heeft ook foto’s overgelegd waarop volgens hem klauwproblemen bij zijn varkens in de betreffende periode te zien zijn (productie 1 dagvaarding in de zaak tegen Veldhuizen / productie 1 conclusie van antwoord tevens eis in reconventie in de zaak tegen Lintjeshof). [appellant] heeft verder nog verwezen naar door hem bij memorie van grieven ingebrachte controlelijsten “Sterfte Alle Zeugen” (productie 19 memorie van grieven in de zaak tegen Veldhuizen).
3.8
Het hof vindt dat [appellant] zijn stelling dat de door Veldhuizen geleverde opfokzeugen/gelten ten tijde van aflevering kampten met problemen in de botopbouw ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Aan de hand van de sectie op de gelt kan naar het oordeel van het hof niet vastgesteld worden dat de geconstateerde OCD bij de onderzochte gelt aanwezig was voor de aankomst op het bedrijf van [appellant] . [appellant] heeft erkend dat de dieren op moment van aflevering niet in alle gevallen zichtbaar kreupel waren en/of stram of stijf liepen. Door [appellant] is niet gesteld dat de gelt waarop sectie is verricht dergelijke klachten had bij aankomst. Uit de tweede verklaring van dierenarts Van de Veen en de daarbij behorende bijlage afkomstig van de Gezondheidsdienst volgt dat OCD zich vrij snel kan ontwikkelen en vaak, maar dus niet altijd, al rond de 10 weken leeftijd ontstaat. De conclusie dat OCD ontstaat rond de 10 weken kan daaruit niet worden getrokken. Ook volgt uit die verklaring al dat er meerdere oorzaken voor het ontstaan van OCD kunnen zijn.
3.9
Verder is door Veldhuizen en Lintjeshof terecht aangevoerd dat de onderzoeksresultaten van één gelt niet representatief kunnen zijn voor de rest van de koppel varkens. Het hof vindt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd hoeveel en welke varkens afkomstig van Veldhuizen ten tijde van de sectie soortgelijke klachten hadden. Daarbij komt dat de aanwezigheid van beenwerkproblemen bij meerdere varkens in de koppel, nog niet betekent dat al die beenwerkproblemen veroorzaakt zijn door OCD en dat die OCD is ontstaan voor de aankomst van de varkens bij het bedrijf van [appellant] . Kreupelheid en stramheid kan meerdere oorzaken hebben. De door [appellant] gepresenteerde foto’s van de klauwproblemen zeggen niets over de klauwtoestand ten tijde van aankomst. De gezondheidsdienst heeft na een bedrijfsbezoek aan [appellant] op 7 januari 2016 een rapport opgesteld (productie 6 conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie Veldhuizen / productie 10 conclusie van antwoord in reconventie Lintjeshof), waarin staat vermeld dat de kreupelheid van de varkens in de stal van [appellant] vooral kwam door klauwaandoeningen en als oorzaak van die klauwaandoeningen worden genoemd (problemen met) huisvesting en voeding. Dat [appellant] geen problemen meer heeft ondervonden nadat zij van leverancier (en dierenarts) is gewisseld kan evenmin tot vaststelling van de gestelde problemen in de botopbouw (OCD) voor aankomst van de varkens bij [appellant] leiden. De door [appellant] overgelegde cijfers betreffende sterfte/afvoer van zeugen in de betreffende periode en daarna tonen niet aan dat geen andere oorzaak voor de gezondheidsproblemen in de koppel mogelijk was. [appellant] heeft bovendien ter comparitie bij het hof erkend dat de voersamenstelling vanwege andere genetica van de varkens (door de wisseling van leverancier van de varkens) werd aangepast. Zijn stelling dat er niets aan het stalmanagement is veranderd klopt daarom niet.
3.1
Het hof gaat voorbij aan de uitslagen van het CTx-onderzoek dat werd uitgevoerd door dierenarts Van de Veen na de sectie. Dierenarts Van de Veen heeft in haar tweede verklaring onderkend dat de waarde van de resultaten van CTx-onderzoek nogal eens tegenvalt en dat dit onderzoek veel minder vaak wordt gebruikt. Bovendien staat vast dat de resultaten binnen de normaalwaardes vielen zoals vastgesteld in 2017. Deze resultaten geven daarom onvoldoende steun aan de stelling dat sprake was van botafbraak (osteoporose) ten tijde van aflevering.
3.11
Omdat [appellant] zijn stelling dat zijn koppel (althans een substantieel deel daarvan) last had van problemen in de botopbouw die hun oorzaak vonden in de stal van Veldhuizen onvoldoende heeft onderbouwd, is evenmin komen vast te staan dat Lintjeshof haar zorgplicht als dierenarts heeft geschonden. Het verwijt aan het adres van Lintjeshof is immers dat Lintjeshof zich ten onrechte met betrekking tot de beenwerkproblemen bleef concentreren op factoren binnen het bedrijf van [appellant] terwijl de oorzaak van de problemen bij Veldhuizen lag en Lintjeshof zich daarop had moeten concentreren, uiteindelijk door sectie te adviseren. Daarbij komt dat, zoals uit het voorgaande ook volgt, [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat er meerdere jaren sprake was van OCD in de koppel of dat een eerdere sectie OCD op een eerder moment in de koppel aan het licht zou hebben gebracht. Bovendien bestaat, zoals ook dierenarts Van de Veen in haar tweede verklaring naar voren brengt, geen standaardprotocol voor het onderzoeken van dit soort problemen bij varkens. Ten overvloede overweegt het hof nog dat Lintjeshof aan de hand van de overgelegde visitebrieven (productie 4 conclusie van antwoord in reconventie Lintjeshof) voldoende heeft aangetoond dat de koppel van [appellant] gedurende de hele betreffende periode met diverse gezondheidsproblemen kampte en dat Lintjeshof tevens voldoende heeft weersproken dat zij niet de nodige zorg heeft verleend en adviezen heeft gegeven. Mede in dit licht heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Lintjeshof niet als een zorgvuldig dierenarts heeft gehandeld.
3.12
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [appellant] op Veldhuizen en Lintjeshof niet kunnen worden toegewezen en dat het hof niet toekomt aan de overige stellingen en verweren van partijen. Het betekent ook dat er geen grond is voor (partiële) ontbinding van de overeenkomsten met Veldhuizen en Lintjeshof door [appellant] en dat [appellant] de facturen van zowel Veldhuizen als Lintjeshof moet betalen.
3.13
Het hof gaat voorbij aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod. [appellant] heeft zijn stellingen niet voldoende concreet toegelicht in antwoord op het verweer van Veldhuizen en Lintjeshof. Bovendien kunnen de stellingen waarvan bewijs is aangeboden door [appellant] niet tot een andere uitkomst leiden.
Slotsom
3.14
Het hoger beroep faalt, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
3.15
De kosten van Lintjeshof stelt het hof vast op € 1.978 aan griffierecht, € 81 aan explootkosten en op € 3.918 aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV).
3.16
De kosten van Veldhuizen stelt het hof vast op € 5.270 aan griffierecht en op € 3.918 aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld. De kosten in het incident stelt het hof vast op nihil.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In de zaak 200.245.536
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 mei 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lintjeshof vastgesteld op € 1.978 voor griffierecht, € 81 aan explootkosten en op € 3.918 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak 200.252.721
bekrachtigt de vonnissen van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 mei 2018 en 25 juli 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Veldhuizen vastgesteld op € 5.270 voor griffierecht en op € 3.918 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Schoemaker, C.J.H.G. Bronzwaer en S.M. Kingma, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.