ECLI:NL:GHARL:2021:6549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
ISD P20/0385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot tussentijdse beoordeling van ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een verzoek tot tussentijdse beoordeling van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). De veroordeelde, geboren in 1965 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vught, had op 31 januari 2020 een verzoekschrift ingediend voor een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel die hem was opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 17 juli 2019. De rechtbank had op 14 oktober 2020 beslist dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moest worden voortgezet, waartegen de veroordeelde in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat de maatregel op 4 september 2019 is ingegaan en dat het verzoekschrift te vroeg was ingediend, aangezien dit verzoek pas zes maanden na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel kon worden gedaan. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de veroordeelde afstand had gedaan van het recht om tegen het vonnis van 17 juli 2019 een rechtsmiddel in te stellen, maar het hof oordeelde dat het verzoekschrift niet tijdig was ingediend. De advocaat-generaal bevestigde dat de veroordeelde de vervangende hechtenis had uitgezeten voordat de maatregel begon.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank Amsterdam vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste timing bij het indienen van verzoeken in het kader van de ISD-maatregel en de noodzaak om de wettelijke termijnen in acht te nemen.

Uitspraak

ISD P20/0385

Beslissing d.d. 27 mei 2021

De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2, Huis van Bewaring.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020, inhoudende dat de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
(hierna: de maatregel)wordt voortgezet.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2019, waarbij de ISD-maatregel aan de veroordeelde werd opgelegd;
- de beslissing van de rechtbank Amsterdam met parketnummer 13-095688-14 van
2 oktober 2019;
- het verzoekschrift van mr. M. Broere van 31 januari 2020, waarin is verzocht tot tussentijdse beoordeling van de maatregel;
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van veroordeelde van 16 oktober 2020;
- een e-mailbericht van [functionaris] , senior selectiefunctionaris Divisie Individuele Zaken, Doorplaatsingen van 30 november 2020 met betrekking tot de ingangsdatum van de maatregel;
- het proces-verbaal van de zitting van het hof van 18 maart 2021;
- het e-mailbericht van het openbaar ministerie van 9 april 2021 met betrekking tot de ingangsdatum van de onherroepelijkheid van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli2019.
Het hof heeft ter zitting van 27 mei 2021 gehoord de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal, en de advocaat-generaal
mr. J.J.T.M. Pieters.

De ontvankelijkheid van het verzoek tot tussentijdse toetsing

Ingevolge artikel 6:6:14, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een veroordeelde, indien de rechter bij het opleggen van de maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel verzoeken om een tussentijdse beoordeling. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.
Aan veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2019 de maatregel opgelegd. Namens veroordeelde is door mr. M. Broere op 31 januari 2020 het verzoekschrift ingediend waarin is verzocht tot tussentijdse beoordeling van de maatregel. De rechtbank heeft dit verzoekschrift inhoudelijk behandeld ter zitting van 10 juni 2020 en van
30 september 2020 en op 14 oktober 2020 beslist tot voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maategel. Tegen deze beslissing heeft de veroordeelde op 16 oktober 2020 hoger beroep ingesteld.
Ter zitting van 18 maart 2021 heeft het hof de ontvankelijkheid van het verzoek tot tussentijdse beoordeling aan de orde gesteld. In het bijzonder heeft het hof de ingangsdatum van de maatregel aan de orde gesteld. Uit de detentiekaart blijkt dat de maatregel is ingegaan op 4 september 2019. In de periode van 1 augustus tot en met 15 augustus 2019 heeft een tenuitvoerlegging van veertien dagen (vervangende) hechtenis plaatsgevonden en van 15 augustus tot 4 september 2019 heeft een tenuitvoerlegging van twintig dagen (vervangende) hechtenis plaatsgevonden.
De raadsman heeft onder meer naar voren gebracht dat op 17 juli 2019 de strafzaak van veroordeelde is behandeld en de rechtbank direct uitspraak heeft gedaan. Veroordeelde heeft ter zitting afstand gedaan van de bevoegdheid om een rechtsmiddel tegen dit vonnis in te stellen. De uitspraak is dus op 17 juli 2019 onherroepelijk geworden. Uitgaande van 17 juli 2019 is de niet-ontvankelijk niet aan de orde. Ten aanzien van de tweede tenuitvoerlegging van de (vervangende) hechtenis het bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf gegrond is verklaard. Het is daarom vreemd dat op de detentiekaart uit wordt gegaan van een tenuitvoerlegging. De raadsman gaat er van uit dat veroordeelde de hechtenis niet heeft uitgezeten en dat hij de taakstraf alsnog moet verrichten. Over de andere tenuitvoerlegging heeft de raadsman geen opmerkingen.
De advocaat-generaal heeft onder meer naar voren gebracht dat hij er van uit gaat dat veroordeelde de 34 dagen (vervangende) hechtenis heeft uitgezeten alvorens de maatregel is aangevangen. Voorts is volgens het uittreksel Justitiële Documentatie de opleggingsbeslissing op 1 augustus 2019 onherroepelijk geworden. Het verzoekschrift is gelet hierop te vroeg ingediend.
Het hof heeft op 18 maart 2021 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de advocaat-generaal opdracht gegeven het hof schriftelijk te informeren wanneer de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2019 onherroepelijk is geworden en een afschrift van de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2019 met betrekking tot het bezwaarschrift tegen de vordering omzetting taakstraf aan het hof te doen komen. Daarnaast heeft het hof de raadsman in de gelegenheid gesteld eventuele actuele informatie over het verloop van de maatregel in te brengen.
Gebleken is dat de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2019 op 1 augustus 2019 onherroepelijk is geworden.
Ter zitting van 27 mei 2021 heeft de raadsman vervolgens onder meer (wederom) naar voren gebracht dat veroordeelde direct afstand heeft gedaan van de bevoegdheid om tegen het vonnis van 17 juli 2019 een rechtsmiddel in te stellen. Ook zou de Officier van Justitie afstand hebben gedaan. De raadsman heeft hiervan geen stukken kunnen overleggen. De raadsman merkt op dat het de vraag is in hoeverre de twee tenuitvoerleggingen van de (vervangende) hechtenis voor de tenuitvoerlegging van de maatregel geschoven mogen worden indien de maatregel reeds is aangevangen. In dat geval wordt de maatregel opgerekt, wat expliciet niet de bedoeling van de wetgever is geweest.
De advocaat-generaal heeft onder meer naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat eerst openstaande zaken worden uitgezeten alvorens de maatregel aanvangt. De eerste tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden van 1 augustus tot en met 15 augustus 2019. Reeds gelet op deze tenuitvoerlegging is het verzoekschrift te vroeg ingediend. Nu het verzoekschrift is ingediend op 31 januari 2020, dient te worden geoordeeld dat het verzoekschrift niet zes maanden na 15 augustus 2019 is ingediend. Subsidiair schorst het indienen van een bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf in beginsel de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet op. Nu de tweede tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden van 15 augustus tot 4 september 2019 dient de termijn waarop de maatregel is aangevangen te worden gesteld op 4 september 2019 waardoor het verzoekschrift te vroeg is ingediend.
Het hof stelt vast dat de maatregel is ingegaan op 4 september 2019. De opleggingsbeslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2019 is op 1 augustus 2019 onherroepelijk geworden. In de periode van 1 augustus tot en met 15 augustus 2019 heeft een tenuitvoerlegging van veertien dagen hechtenis plaatsgevonden en van 15 augustus tot
4 september 2019 heeft een tenuitvoerlegging van twintig dagen hechtenis plaatsgevonden.
Nu de raadsman het verzoekschrift heeft ingediend op 31 januari 2020, is het verzoekschrift ruim een maand te vroeg ingediend. Op het moment van de indiening van het verzoek had het voor iedereen, onder wie de raadsman, duidelijk moeten zijn dat het verzoek te vroeg was gedaan. Ook indien enige onduidelijkheid zou hebben bestaan omtrent de tenuitvoerlegging van de twintig dagen vervangende hechtenis en deze dagen buiten beschouwing zouden worden gelaten, wordt overwogen dat ook dan het verzoekschrift te vroeg is ingediend. Desondanks heeft de rechtbank het verzoek inhoudelijk behandeld en hierop beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep vernietigen en de veroordeelde alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek van 31 januari 2020.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020 met betrekking tot de veroordeelde
[veroordeelde].
Verklaartde veroordeelde
[veroordeelde]niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de maatregel van 31 januari 2020.
Aldus gedaan door
mr. G. Mintjes als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. J.S. van Duurling als raadsheren,
en dr. P.K.J. Ronhaar en drs. R.J.A. van Helvoirt als raden,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven als griffier,
en op 27 mei 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. J.S. van Duurling en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.