In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een verzoek tot tussentijdse beoordeling van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). De veroordeelde, geboren in 1965 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vught, had op 31 januari 2020 een verzoekschrift ingediend voor een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel die hem was opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 17 juli 2019. De rechtbank had op 14 oktober 2020 beslist dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moest worden voortgezet, waartegen de veroordeelde in hoger beroep ging.
Het hof heeft vastgesteld dat de maatregel op 4 september 2019 is ingegaan en dat het verzoekschrift te vroeg was ingediend, aangezien dit verzoek pas zes maanden na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel kon worden gedaan. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de veroordeelde afstand had gedaan van het recht om tegen het vonnis van 17 juli 2019 een rechtsmiddel in te stellen, maar het hof oordeelde dat het verzoekschrift niet tijdig was ingediend. De advocaat-generaal bevestigde dat de veroordeelde de vervangende hechtenis had uitgezeten voordat de maatregel begon.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank Amsterdam vernietigd en de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste timing bij het indienen van verzoeken in het kader van de ISD-maatregel en de noodzaak om de wettelijke termijnen in acht te nemen.