ECLI:NL:GHARL:2021:6524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-002475-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in phishingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij phishingactiviteiten. De verdachte heeft software en websites geleverd die zijn gebruikt voor phishing, waarvoor hij op verschillende momenten geld heeft ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en heeft dit voordeel geschat op een totaalbedrag van € 13.429,31. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten uit verschillende strafbare feiten, waarbij de verdachte een essentiële rol heeft gespeeld in de uitvoering van de phishingactiviteiten. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. Tevens is er geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar dit is niet tot een matiging van het bedrag geleid. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 268 dagen, conform de nieuwe wetgeving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002475-18
Uitspraak d.d.: 2 juli 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2018 met parketnummer 16-700081-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats1] ,
maar volgens opgave ter zitting ook verblijvend op het adres
[woonplaats2] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens betrokkene door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 63.034,67 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting van 9 maart 2018 op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden gesteld op een bedrag van € 13.429,31 en dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 13.429,31 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
Namens verdachte is aangevoerd dat hij slechts over een deel van dit bedrag kon beschikken. Tevens is verzocht rekening te houden met de vorderingen van de benadeelde partijen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 2 juli 2021 (parketnummer 21-002938-18) veroordeeld tot straf ter zake van het bewezen verklaarde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en
eendaadse samenloop van met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel
138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel
dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf
vervaardigen en voorhanden hebben
en
computervredebreuk
en
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
De feiten die het hof bewezen heeft verklaard hebben betrekking op het zogenoemde onderzoek “ [naam1] ”.
Voorts is het hof van oordeel dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten. Dit betreft strafbare feiten die naar voren zijn gekomen in het zogenoemde onderzoek “ [naam2] ”.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 13.249,31. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Bij het schatten van de omvang van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen
voordeel gaat de rechtbank uit van de volgende bewijsmiddelen [1] :
- het door het hof voor wat betreft de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen bevestigde vonnis van de rechtbank in deze zaak van 23 maart 2018 (parketnummer 16-700081-17) ;
- het door [verbalisant1] , brigadier, Senior Tactische Opsporing van politie Midden-
Nederland op 1juni 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaalnummer
20170611424.4582, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen verdeelsleutel
[naam2] [2] ; en
- het door [verbalisant1] , brigadier, Senior Tactische Opsporing van politie Midden-
Nederland op 5 september 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt procesverbaalnummer
201707111557.4582, inhoudende een rapport berekening wederrechtelijk verkregen
voordeel per delict (inzake [naam1] ) met 19 bijlagen [3] .
Uit de stukken volgt de volgende handelwijze:
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 9 maart 2018 heeft veroordeelde verklaard dat hij op verzoek van [naam3] software en een bijbehorende website heeft ontwikkeld ten behoeve van phishing. [naam3] heeft daarover verklaard bij de politie dat hij september 2016 is begonnen met phishing. Veroordeelde wist dat deze website en software gebruikt zouden worden om geld van mensen afhandig te maken, maar hij had geld nodig. Veroordeelde heeft de software c.q. website uiteindelijk geleverd aan meerdere personen, onder wie [naam3] . Als iets met de software of website niet werkte werd er contact opgenomen met veroordeelde en moest het opgelost worden. Via de website konden de daders zelf linkjes maken, die zij dan naar de slachtoffers stuurden. De slachtoffers dachten dat zij via het linkje één eurocent naar de potentiële koper moesten overmaken, zodat die hun identiteit kon controleren. Het slachtoffer werd, als hij op de link klikte, naar een ander deel van de website gestuurd. De dader kon via het beheerdersgedeelte van dezelfde website de inloggegevens van de slachtoffers afvangen. Met deze inlogcodes kon de dader geld overboeken van de bankrekening van het slachtoffer.
Veroordeelde heeft het hele pakket aangeboden; hij heeft de gehele phishingwebsite
geprogrammeerd (zowel het beheerdersgedeelte als het gedeelte waar de slachtoffers op
komen). Ook heeft hij daarna vragen van gebruikers beantwoord. Voor het beschikbaar
stellen van de website kreeg veroordeelde op verschillende momenten geld.
Er is hierbij samengewerkt door een groep personen, waarbij veroordeelde een essentiële rol
heeft gespeeld bij de feiten, zowel in de voorbereiding als in de afwerking. Gelet daarop is
sprake van een nauwe en bewust samenwerking tussen veroordeelde en anderen.
Uit de overige bovengenoemde bewijsmiddelen volgt het volgende:

Tegen de verdachten [naam4] en [naam3] is een rapportage wederrechtelijk
verkregen voordeel opgemaakt. In deze rapportage zijn de aangiften meegenomen
waarbij schade is ontstaan voor de aangevers/benadeelden/slachtoffers. Het totale
aantal aangiften (voltooide feiten en pogingen,) is minimaal 20.” [4]
“De opbrengst welke gegenereerd is met de in de rapportage WVV opgenomen
aangiften is berekend op € 36.477,19” [5]
“De verdeelsleutel is door mij gemaakt op basis van aannemelijkheid welke ik
gebaseerd heb op de verklaringen van [naam3] en op basis van
bewijsmiddelen/aanwijzingen vanuit het strafrechtelijk onderzoek [naam2] . De
verdeelsleutel is als volgt:
- Verdachte [naam3] = 35% van de opbrengst.
- Verdachte [naam4] 35% van de opbrengst.
- NN betrokken hij het bouwen van de phishingsite(s) = 20% van de opbrengst.
- 1 of meerdere NN persoon/personen betrokken bij Beltegoed.nl/Paysafe
tegoedbonnen of betrokken bij het cashen = 10% van de opbrengst.” [6]
“Bouwer van de phishingsite(s) - 20%
Bron is 4e verhoor [naam3] - Dat degene die de site bouwde betaald moest
worden.
Dat dit een paar honderd euro was en steeds meer werd. Dat het begon met 50
euro en toen snel 500 euro en meer werd. Dat ze wel eens 800 euro hebben
moeten betalen.
Bron is 6e verhoor [naam3] - Dat er in het begin heel weinig werd betaald en
toen het duidelijk was dat het werkte kostte het meer. Het totaalbedrag zou hij niet
weten.
Het bedrag werd door hem contant betaald.” [7]
“Door mij, rapporteur, is aan de hand van de beschikbare gegevens onderstaand
schema gemaakt. Dit schema geeft o. a. een overzicht van de aangifte, de aangever, het schadebedrag, de werkwijze en de betrokkenheid van betrokkene(n)/verdachte(n) hierbij. (...) Gezien de bevindingen uit het onderzoek [naam1] , bestaat het vermoeden dat verdachte [verdachte] de bouwer is van de phishingsite(s,) en dat het aannemelijk is dat hij 20% van de opbrengst heeft ontvangen. Dit betreft een bedrag van 20% x € 36.477,19= € 7.295,44.” [8]
Het hof is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk
verkregen voordeel, neergelegd in voornoemd ontnemingsrapport, grondig onderbouwd en hierdoor voldoende aannemelijk is. Zoals reeds uiteen is gezet, was sprake van een groep personen die nauw samenwerkten bij het plegen van de betreffende strafbare feiten.
Veroordeelde had hierin een essentiële rol en deelde mee in de opbrengsten. In het proces-verbaal van bevindingen verdeelsleutel [naam2] is uiteengezet dat het aannemelijk is dat
veroordeelde voor 20% meedeelde in de opbrengsten. Evenals de rechtbank acht het hof de gehanteerde verdeelsleutel redelijk, en neemt deze verdeelsleutel over bij het schatten van de omvang van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel
.
Opbrengst
Opbrengst uit het onderzoek [naam2] bedraagt € 36.477,19. [9] Het hof acht het
aannemelijk dat veroordeelde van deze opbrengst 20% heeft ontvangen, te weten € 7.295,44
aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Opbrengst uit het onderzoek [naam1] bedraagt € 15.277,48. [10] Het hof acht het
aannemelijk dat veroordeelde van deze opbrengst de percentages die zijn genoemd en
onderbouwd in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict (inzake [naam1] ) heeft ontvangen, te weten:
- 35% in de zaken van de aangevers [naam5] , [naam6] , [naam7] , [naam8] , [naam9] en [naam10] ;
- 70% in de zaak van aangever [naam11] ;
- 50% in de zaken van aangevers [naam12] , [naam13] en [naam14] ;
- 0% is de zaak van aangever [naam15] .
Het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit onderzoek [naam1] voor
veroordeelde bedraagt derhalve € 6.133,87.
Kosten
De verdediging heeft niet aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat veroordeelde
kosten zou hebben gemaakt om dit voordeel te kunnen genieten. Het hof zal daarom
geen kosten aftrekken.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof schat aldus het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel voor het
onderzoek [naam2] op een bedrag van € 7.295,44.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het onderzoek [naam1] wordt geschat op een
bedrag van €6.133,87.
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door het hof geschat en
vastgesteld op een bedrag van (€ 7.295,44 + € 6.133,87 )
€ 13.429,31.
De raadsman heeft gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager moet worden
geschat gelet op de eigen verklaring van veroordeelde.
Het hof is van oordeel dat dit standpunt onvoldoende is onderbouwd en overigens ook
geen steun vindt in het dossier.
Het verweer van de raadsman dat het ontnemingsrapport slechts uitgaat van aannames is
geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop het hof dient te reageren. Daarbij
komt, zoals hiervoor is overwogen, dat het hof het rapport voldoende concreet en
onderbouwd acht en er zijdens de verdediging geen onderbouwing is gekomen van de stelling dat verdachte minder dan het hiervoor berekende bedrag zou hebben ontvangen.
Het hof is van oordeel dat de in de onderliggende strafzaak toegewezen vorderingen
van de benadeelde partijen niet dienen te worden betrokken bij het vaststellen van het
wederrechtelijk verkregen voordeel, nu niet vast is komen te staan dat deze vorderingen
reeds zijn voldaan door veroordeelde. Indien veroordeelde de toegewezen vorderingen van benadeelde heeft betaald, kan dit bij de executie van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden verrekend.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof acht voorts geen termen aanwezig voornoemd bedrag te matigen, nu niet is gebleken dat de financiële situatie van de veroordeelde betaling van dit bedrag thans, dan wel in de toekomst, niet toe zou laten.
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof constateert ambtshalve dat bij de afdoening van de ontnemingsvordering in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het hof zal in dit geval volstaan met te constateren dat daarvan sprake is omdat in de strafzaak bij de strafoplegging al rekening gehouden is met overschrijding van de redelijke termijn.
Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen
Artikel 36e, lid 11, van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd bij de op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet USB)). Op grond hiervan dient de rechter thans bij de oplegging van de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de duur van de gijzeling te bepalen die, met toepassing van artikel 36e, lid 11 Sr, ten hoogste kan worden gevorderd. De duur beloopt ten hoogste 1080 dagen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 36e, lid 11 Sr ten hoogste kan worden gevorderd, bepaalt op 268 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
13.429,31 (dertienduizend vierhonderdnegenentwintig euro en eenendertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 13.429,31 (dertienduizend vierhonderdnegenentwintig euro en eenendertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 268 dagen.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 2 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of
2.Pagina’s 1741 tot en met 1758
3.Pagina’s 1761 tot en met 2046
4.Pagina 1806
5.Pagina 1807
6.Pagina 1808
7.Pagina 1811
8.Pagina’s 1811 tot wen met 1823
9.Pagina 1743
10.Pagina 1768