ECLI:NL:GHARL:2021:6522

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.294.432
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van de opvoedingsomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat zij in staat was om de zorg voor haar kind weer op zich te nemen, na een periode van psychische problemen en opname. De kinderrechter had eerder op 29 maart 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat de moeder op dat moment niet in staat werd geacht om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De minderjarige verblijft sinds februari 2021 bij een pleeggezin, en de moeder heeft aangegeven dat zij vooruitgang heeft geboekt in haar herstel. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder haar wens geuit om de minderjarige weer deels bij haar te laten wonen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, er nog onvoldoende duidelijkheid is over haar vermogen om de minderjarige een veilige opvoedsituatie te bieden. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben ook aangegeven dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. Het hof heeft de grief van de moeder afgewezen en de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is gehandhaafd tot september 2021. Dit biedt de mogelijkheid om te werken aan een eventuele terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, met de nodige begeleiding en hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.432
(zaaknummer rechtbank Gelderland 385427)
beschikking van 6 juli 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verder: de kinderrechter, van 29 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2021;
- een brief van de GI van 28 mei 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [A] verschenen. Namens de GI is [B] verschenen. De vader is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is geboren [in] 2016 te
[plaats] [de minderjarige] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] verblijft sinds 16 februari 2021 bij de oom en tante van de moeder (hierna: het pleeggezin). In eerste instantie verbleef [de minderjarige] daar in een vrijwillig kader en met ingang van 29 maart 2021 in het kader van de in hoger beroep voorliggende machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 29 maart 2021 tot 29 maart 2022 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin met ingang van 29 maart 2021 tot 29 september 2021.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet alleen op de uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de raad wat betreft de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter mondelinge behandeling verweer gevoerd.
4.4
De GI heeft ter mondelinge behandeling haar standpunt naar voren gebracht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voert aan dat zij een complexe echtscheiding achter de rug heeft die gepaard is gegaan met veel spanningen. Door een anonieme melding is [naam1] bij haar betrokken geraakt. Op
16 februari 2021 is zij met een rechterlijke machtiging drie weken opgenomen geweest bij [naam2] in de [naam3] , en zij is daarna daar nog twee weken op vrijwillige basis gebleven. Na deze opname gaat het goed met de moeder. Zij krijgt medicatie en een keer per week komt het [naam4] -team langs om haar te begeleiden. De moeder is van mening dat zij stabiel genoeg is om de zorg van [de minderjarige] weer op zich te nemen. De moeder staat open voor hulpverlening en gesprekken. Nu er een ondertoezichtstelling is voor de duur van een jaar kan de terugplaatsing goed worden begeleid en waar nodig kan hulpverlening worden ingezet. De moeder ziet [de minderjarige] nu dagelijks en de moeder blijft ook wel bij de oom en tante waar [de minderjarige] verblijft, slapen. Het onderlinge contact is goed en de stap naar weer thuis wonen is dan ook niet groot voor [de minderjarige] . Een uithuisplaatsing voor een half jaar is dan ook niet nodig.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder hier nog aan toegevoegd dat zij door alle spanningen overbelast en overspannen is geraakt waardoor zij agressiever werd en het overzicht kwijt raakte. Nu heeft zij medicatie, wekelijks een depot, en daar wordt zij rustiger van. Die medicatie heeft zij nu nog nodig. De moeder mist [de minderjarige] heel erg en zij ziet het liefst dat [de minderjarige] de helft van de tijd bij haar verblijft en de andere helft van de tijd in het pleeggezin. [de minderjarige] zit goed op de plek waar ze nu is en zij kan daar ook blijven wonen.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk zijn. De moeder heeft haar medicatie nog steeds nodig om rustig te blijven. Er waren en zijn veel zorgen over de moeder en over de opvoedsituatie van [de minderjarige] . De moeder moet nog de nodige stappen zetten voordat een thuisplaatsing van [de minderjarige] aan de orde kan zijn. Zonder een machtiging tot uithuisplaatsing is het niet mogelijk dat [de minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder en in het pleeggezin verblijft. De termijn van een half jaar is nodig om te bepalen of de moeder kan voorzien in de basisbehoefte van [de minderjarige] en of de moeder emotioneel voldoende beschikbaar is voor [de minderjarige] . Gelet op de psychische problemen die de moeder heeft en de gedeeltelijke ontkenning van die problematiek zijn er zorgen in hoeverre de moeder een betrouwbare en sensitieve opvoeder voor [de minderjarige] kan zijn.
5.4
De GI heeft verklaard dat de moeder vooruit is gegaan en rustiger overkomt. Een plan van aanpak waarin de stappen zijn beschreven die moeten worden gezet om toe te werken naar een eventuele thuisplaatsing is op korte termijn beschikbaar. De moeder zal eerst nog meer moeten herstellen. [naam2] zal kunnen beoordelen in hoeverre de moeder weer meer belastbaar is en in hoeverre het verantwoord is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer, gedeeltelijk, bij de moeder te leggen.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is [de minderjarige] een veilig en stabiele opvoedingsomgeving te bieden, zodat een uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
Het is nog kort geleden dat de moeder in verband met psychische problemen opgenomen is geweest. De moeder heeft medicatie nodig om rustig te blijven en overzicht te houden. Het hof begrijpt de wens van de moeder om [de minderjarige] weer deels bij haar thuis te kunnen verzorgen en op te voeden. Die wens van de moeder komt voort uit het feit dat de moeder [de minderjarige] erg mist. Het is echter in het belang [de minderjarige] dat haar stabiliteit en veiligheid geboden wordt op de plaats waar zij opgroeit. Deze stabiliteit en veiligheid wordt [de minderjarige] in het huidige (netwerk-)pleeggezin geboden. Er is nog onvoldoende duidelijkheid of de moeder weer in staat is [de minderjarige] dit ook te bieden in de thuissituatie van de moeder. Voor een gedeeld verblijf van [de minderjarige] bij de moeder en het pleeggezin is een uithuisplaatsing ook noodzakelijk. In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter al vermeld dat de termijn van de machtiging nodig zal zijn om stapsgewijs te werken aan een -gedeeltelijke- terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de raad en de GI verklaard dat ook zij hier nog steeds naar toe willen werken. Het hof onderschrijft die beslissing van de kinderrechter. De moeder is op de goede weg, maar de positieve ontwikkeling is pas recent ingezet. Er moet een vinger aan de pols worden gehouden of deze positieve ontwikkeling zich voortzet, met name of de moeder blijft meewerken aan de noodzakelijke hulpverlening. Ook moet er meer zicht komen op de thuissituatie van de moeder en de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Hiervoor is de in de bestreden beschikking gegeven termijn van de machtiging uithuisplaatsing tot september 2021 in elk geval nodig. In deze periode kan aan het traject van een eventuele -gedeeltelijke- thuisplaatsing van [de minderjarige] gewerkt worden met de nodige hulpverlening en begeleiding.
5.6
De grief van de moeder slaagt niet. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 29 maart 2021, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, E.B. Knottnerus en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 6 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.