ECLI:NL:GHARL:2021:6521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-002938-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cybercrime en phishing-activiteiten met onterecht verkregen betaalomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, heeft zich schuldig gemaakt aan cybercrime door het ontwikkelen van een niet van echt te onderscheiden betaalomgeving, die hij aan anderen ter beschikking stelde voor phishing-activiteiten. Tijdens de zitting op 18 juni 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G.A.J. Purperhart. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, en heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep in dat opzicht beoordeeld. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen, rekening houdend met de rol van de verdachte in de phishing-activiteiten en de maatschappelijke schade die deze veroorzaken. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist, maar heeft de gevangenisstraf aangepast naar 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting was overschreden en heeft dit in de strafmaat verdisconteerd. De vordering van de benadeelde partijen is bevestigd, en het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. G.A. Versteeg als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002938-18
Uitspraak d.d.: 2 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2018 met parketnummer 16-700081-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats1] ,
maar volgens opgave ter zitting ook verblijvend op het adres
[woonplaats2] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep van het hem onder 2 onder d tenlastegelegde vrijgesproken. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 23 maart 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1, primair, 2 primair onder a, b, c, e, f, g, h, 3, 4 en 5 primair veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman heeft namens verdachte laten weten dat het appel enkel de strafmaat betreft. Ook op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals toegewezen in eerste aanleg, zal geen verweer worden gevoerd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met bevestiging van het vonnis voor het overige
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met verbetering van de kwalificatie voor de feiten 3 en 4 bevestigen.
Het hof overweegt dat de kwalificatie van de feiten 3 en 4 met betrekking tot de eendaadse samenloop door de rechtbank niet juist in het vonnis is opgenomen en zal te dien aanzien het vonnis met verbetering van de gronden bevestigen.

Kwalificatie

De kwalificatie van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde dient als volgt te worden verbeterd:
De eendaadse samenloop van met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigen en voorhanden hebben
en
computervredebreuk.

Oplegging van straf en/of maatregel

De raadsman van verdachte heeft verzocht aan verdachte in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft daartoe aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraude waaruit zou blijken dat de mogelijkheid om aan verdachte een taakstraf op te leggen ook bestaat. Bepleit is dat de rol van verdachte van minder groot belang was dan door de rechtbank is aangenomen. Verdachte heeft zich coöperatief opgesteld tijdens het onderzoek en leidt inmiddels een heel ander leven. De feiten zijn van langer geleden en inmiddels is sprake van undue delay.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als medepleger op een uitgekookte en geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal door middel van een valse sleutel, aan phishing en aan computervredebreuk, aan het vervaardigen van een technisch hulpmiddel voor computervredebreuk en aan oplichting. Verdachte heeft binnen het verband dat zich bezighield met phishing-activiteiten een belangrijke en onmisbare,zo niet een kern- rol gespeeld. Hij heeft immers de website ontwikkeld en aan meerdere personen verstrekt waarmee de phishing-activiteiten mogelijk werden gemaakt. Met zijn website – waarbij verdachte steeds op de achtergrond aanwezig bleef voor zijn mededaders om hun vragen te beantwoorden over digitale kwesties - zijn vervolgens andere personen op pad gegaan die zich hebben voorgedaan als iemand anders, die in die hoedanigheid, al dan niet via marktplaats, contact hebben opgenomen met de slachtoffers en elk van deze slachtoffers vervolgens hebben gevraagd om € 0,01 over te maken om – nota bene - de betrouwbaarheid van de slachtoffers te controleren. Hierbij werd een niet van echt te onderscheiden betaalomgeving gebruikt, waarheen de slachtoffers werden geleid. Door het handelen van verdachte is het vertrouwen van de slachtoffers in het betalingsverkeer en het bankwezen ondermijnd. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. In deze tijd, waarin het online bestellen en betalen van goederen aan de orde van de dag is, is dit vertrouwen immers van groot economisch en maatschappelijk belang. Verdachte werd kennelijk louter gedreven door geldelijk gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers of voor de maatschappij in het algemeen.
Het hof is van oordeel dat, met name vanwege de schending in het vertrouwen in digitaal (berichten)verkeer en de (potentiële) financiële schade die phishing en computervredebreuk met zich meebrengen, sprake is van ernstige strafbare feiten die in beginsel de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen.
In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met het feit dat hier, anders dan bij skimmen, een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door het persoonlijk contact voorafgaand aan hun betalingshandelingen en het misbruik van vertrouwen. Ook houdt het hof rekening met de professionele werkwijze en de essentiële rol die verdachte heeft gespeeld.
Uit het uittreksel van het justitiële documentatieregister van 11 mei 2021 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Eveneens in het voordeel van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte deels heeft meegewerkt aan het opsporingsonderzoek.
Het hof acht, mede in het licht van de grote maatschappelijke schade die phishing met zich meebrengt en de onmisbare rol van verdachte, oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf noodzakelijk en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafmodaliteit. Een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht miskent de ernst van de gepleegde feiten. Het hof neemt als uitgangspunt de straf die door de rechtbank is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte is thans inmiddels regulier werkzaam in de ICT-branche en lijkt op meerdere terreinen - hij heeft werk, een vaste relatie en een kind - zijn leven in de goede richting ter hand te hebben genomen. Een en ander brengt het hof ertoe een groter deel van de op te leggen gevangenisstraf dan de rechtbank heeft gedaan voorwaardelijk op te leggen en daaraan een proeftijd van drie jaren verbinden om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Namens de verdachte is op 27 maart 2018 hoger beroep ingesteld. Op 2 juli 2021 zal het hof in deze zaak arrest wijzen, waardoor de redelijke termijn van de berechting van de onderhavige zaak in hoger beroep met één jaar en drie maanden is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat en derhalve in plaats van een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk opleggen, met aftrek van voorarrest, welke straf een passende en geboden reactie vormt.

Vordering benadeelde partijen

De beslissing van de rechtbank op de vorderingen van de benadeelde partijen komt ook voor bevestiging in aanmerking. Voor zover de [naam] in hoger beroep haar oorspronkelijke vordering heeft gehandhaafd, heeft zij daarbij geen nadere onderbouwing gegeven. Het hof ziet geen aanleiding anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 138ab, 139d, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ter zake dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder feit 2 onder d tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 2 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.