Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van een rechthebbende. De rechthebbende had eerder verzocht om opheffing van het bewind dat was ingesteld over zijn goederen, omdat hij meende dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De kantonrechter had echter in een eerdere beschikking op 30 november 2020 het verzoek van de rechthebbende tot wijziging van de bewindvoerder afgewezen en de bewindvoerder gemachtigd om een perceel grond te verkopen. De rechthebbende stelde dat hij had gedwaald bij het aanvragen van het bewind en dat hij in staat was zijn eigen financiën te beheren. Het hof oordeelde echter dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De rechthebbende had nog steeds te maken met oplopende schulden en zijn financiële situatie was niet verbeterd. Het hof concludeerde dat het bewind in het belang van de rechthebbende was en dat de grieven van de rechthebbende faalden. De beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd en het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen.