ECLI:NL:GHARL:2021:6515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-004848-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en vernieling van voertuigen en camera

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor diefstal van een camera en het vernielen van autobanden van meerdere voertuigen. De feiten vonden plaats in de periode van februari tot en met maart 2018. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 dagen met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank niet alle bewijsmiddelen volledig had opgenomen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van een camera die toebehoorde aan Stichting [benadeelde partij1] en het vernielen van de banden van verschillende voertuigen, waaronder een Suzuki en een Opel. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn (deels) toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 dagen en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op verschillende bedragen, afhankelijk van de schade die door de verdachte is veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004848-19
Uitspraak d.d.: 1 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 10 september 2019 met parketnummer 08-710026-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen met aftrek van het voorarrest en het (deels) toewijzen van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. Seker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank heeft verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet volledig zijn opgenomen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) een camera, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan stichting [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) opzettelijk en wederrechtelijk ((2) autobanden en/of de benzinetank van) een personenauto (van het merk Suzuki Wagon), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) opzettelijk en wederrechtelijk ((4) autobanden van) een personenauto (van het merk Suzuki Celero), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 februari 2018 tot en met 24 februari 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) opzettelijk en wederrechtelijk een camera, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Stichting [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5.
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ), opzettelijk en wederrechtelijk (een of meerdere banden (4) van) een personenauto (van het merk Opel Astra), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij5] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2018 tot en met 25 februari 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ), opzettelijk en wederrechtelijk (een of meerdere banden (4) van) een personenauto (van het merk Opel Corsa), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij6] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle feiten moeten worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de bewoners van het appartementencomplex, waar verdachte ook woont, hem proberen weg te pesten en dat Stichting [benadeelde partij1] dit toestaat. Verdachte stelt dat een groep jongeren die hem lastigvalt verantwoordelijk is voor de feiten die hem verweten worden. Hieronder zal het verweer per feit nader worden weergegeven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte slechts heeft verklaard dat hij de camera heeft weggehaald en ter plaatse op de grond heeft achtergelaten en verdachte meent dat dit gerechtvaardigd was vanwege schending van zijn privacy. Niet is komen vast te staan dat hij zich de camera wederrechtelijk heeft toegeëigend. Er waren meerdere partijen bij betrokken en er is geen bewijs dat verdachte degene is geweest die de camera en de behuizing in de containers heeft gegooid.
Het hof stelt voorop dat op grond van de camerabeelden en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat hij zonder toestemming van Stichting [benadeelde partij1] de camera heeft losgemaakt van het plafond.
Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte de camera vervolgens op de grond heeft achtergelaten, waarna een andere persoon tussen 03.00 uur en 08.30 uur de camera uit het appartementencomplex zou hebben weggenomen en in een container zou hebben gedaan. Het dossier bevat geen aanwijzingen van betrokkenheid van een andere persoon bij dit feit. De enkele stelling van verdachte dat hij door andere jongens wordt lastiggevallen en dat deze mogelijk betrokken zijn geweest, is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders dan dat verdachte de persoon was die de camera in een container heeft gestopt.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte de camera heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Na het losmaken van de camera van het plafond heeft hij zich feitelijke heerschappij over het goed verschaft en de camera aan de feitelijke heerschappij van Stichting [benadeelde partij1] onttrokken.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de camera.
Feiten 2 en 3
De raadsman heeft naar voren gebracht dat op de beelden het gezicht van de persoon die langs de auto’s loopt niet is te zien en dat verdachte ontkent dat hij deze persoon is. Het kan één van de jongens zijn die verdachte lastigvallen die een soortgelijke jas draagt als verdachte. Ook ontkent verdachte dat het bij hem aangetroffen mes van hem is en hij stelt dat dit in zijn jas is gestopt. Dat verdachte op de beelden van 31 maart 2018 in het appartementencomplex te zien is, levert geen link op met deze feiten.
Op 1 april 2018 doen [benadeelde partij4] en [benadeelde partij3] aangifte van het leksteken van meerdere banden van respectievelijk hun witte Suzuki Celero en gele Suzuki Wagon. Aangever [benadeelde partij4] herkent verdachte op de camerabeelden. Ook getuige [benadeelde partij2] herkent verdachte aan zijn jas en aan zijn houding als de persoon op deze camerabeelden van 31 maart 2018. [benadeelde partij2] ziet verder op de beelden dat verdachte rond 22.49 uur bij de geparkeerde witte auto van [benadeelde partij4] bukt en met een scherp voorwerp in zijn handen stekende bewegingen maakt naar de banden van de auto. Omstreeks 22.54 uur ziet [benadeelde partij2] dat verdachte ook bukt bij een geparkeerde gele Suzuki. Bij de aanhouding van verdachte in zijn woning wordt een vouwmes in zijn jaszak aangetroffen en in beslag genomen. Uit het op 20 april 2018 door de Forensische Opsporing uitgevoerde werktuigsporenonderzoek volgt dat met dat vouwmes meerdere steekopeningen zijn veroorzaakt in de banden van onder meer de witte Suzuki.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om aan de herkenning van verdachte door [benadeelde partij4] en [benadeelde partij2] te twijfelen. Evenmin acht het hof de verklaring van verdachte, dat het mes niet van hem is en - mogelijk door de jongens die hem lastigvallen - in zijn jas is gestopt, geloofwaardig. Hierover heeft verdachte bij zijn aanhouding niets naar voren gebracht. Bij zijn aanhouding is verdachte gevraagd of er scherpe voorwerpen in zijn jaszak zaten, waarna hij een zwart hoesje uit zijn zak haalde en deze eerst in een lade van een kastje in de gang legde. Vervolgens werd gevraagd om te laten zien wat dit was en overhandigde hij het mes aan de politie, waarop zij zagen dat dit een uitklapbaar mes met een scherpe punt was. Het dossier bevat aldus geen aanknopingspunten dat het mes niet van verdachte was.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte laat in de avond van 31 maart 2018 langs beide Suzuki’s is gelopen en bij de witte Suzuki heeft gebukt en stekende bewegingen heeft gemaakt naar de banden. Het mes waarmee in de banden van de witte Suzuki is gestoken is bij verdachte aangetroffen. Naar het oordeel van het hof wordt de aangifte van [benadeelde partij4] hiermee voldoende ondersteund en kan worden bewezen dat verdachte met het bij hem aangetroffen mes de banden van de witte Suzuki heeft lek gestoken.
Verdachte is diezelfde avond zo’n vijf minuten later langs de gele Suzuki gelopen en ook bij die auto zijn volgens de aangifte banden lek gestoken. Naar het oordeel van het hof is sprake van zodanige samenhang tussen dit feit en het lek steken van de banden van de witte Suzuki, dat ook kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van meerdere banden van de gele Suzuki.
Feit 4
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dit feit ontkent en dat niet kan worden uitgegaan van de verklaringen van [benadeelde partij2] en [getuige] , omdat verdachte problemen heeft met Stichting [benadeelde partij1] en het personeel.
Het hof is van oordeel dat de aangifte van [benadeelde partij2] ter zake van de vernieling van de camera op 25 februari 2018 voldoende wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Zij ziet verdachte die ochtend op een trap bij de camera staan met gereedschap, waarna even later een draadje loshing. Er bestaat geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Aldus kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Feiten 5 en 6
De raadsman heeft ook bij deze feiten gewezen op de ontkennende houding van verdachte. Dat verdachte op de beelden is te zien in het appartementencomplex op de betreffende data levert onvoldoende steunbewijs op voor de aangiftes.
Het hof stelt vast dat de aangiftes in deze zaak voldoende steun vinden in het aantreffen van het vouwmes bij verdachte, waarmee blijkens het op 20 april 2018 door de Forensische Opsporing uitgevoerde werktuigsporenonderzoek ook de steekopeningen in de banden van de Opel Astra van [benadeelde partij5] en de Opel Corsa van [benadeelde partij6] zijn veroorzaakt. Zoals als reeds overwogen ten aanzien van de feiten 2 en 3 bestaat er geen reden om aan te nemen dat het vouwmes niet van verdachte was. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van de banden van voernoemde voertuigen.
Het hof komt aldus ten aanzien van alle feiten tot het oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 31 maart 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) een camera, die toebehoorde aan Stichting [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 31 maart 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) opzettelijk en wederrechtelijk twee banden van een personenauto van het merk Suzuki Wagon, die aan [benadeelde partij3] toebehoorden, heeft vernield;
3.
hij op 31 maart 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) opzettelijk en wederrechtelijk vier banden van een personenauto van het merk Suzuki Celero, die aan [benadeelde partij4] toebehoorden, heeft vernield;
4.
hij op 24 februari 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ) opzettelijk en wederrechtelijk een camera, die aan Stichting [benadeelde partij1] toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
5.
hij op 15 februari 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ), opzettelijk en wederrechtelijk vier banden van een personenauto van het merk Opel Astra, die aan [benadeelde partij5] toebehoorden, heeft vernield;
6.
hij in de periode van 24 februari 2018 tot en met 25 februari 2018 te [plaats] (gemeente [gemeente] ), opzettelijk en wederrechtelijk vier banden van een personenauto van het merk Opel Corsa, die aan [benadeelde partij6] toebehoorden, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde levert op, telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan een diefstal en het onbruikbaar maken van een camera en het vernielen van banden van een viertal auto's bij hem in de buurt. Dit betreffen vervelende feiten waaraan de slachtoffers veel hinder en schade hebben ondervonden. Verdachte heeft er met dit handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en hij heeft bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uit een verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 19 mei 2021 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
Uit een reclasseringsadvies van 10 februari 2020, dat ten aanzien van een andere strafzaak is opgemaakt, volgt dat sprake is van een aanzienlijke stijging van het aantal politie- en justitiecontacten in de afgelopen jaren. Verdachte is in 1992 vanuit Irak naar Nederland gevlucht. Hij heeft in Irak jarenlang gevochten vanuit zijn positie als sjiitische moslim. Door de gebeurtenissen in Irak is bij verdachte traumaproblematiek aanwezig. Hiervoor is hij behandeld bij Stichting Centrum '45 Oegstgeest en bij Dimence. Naar aanleiding van toenemende klachten is hij vanuit Dimence doorverwezen naar Mindfit, waar hij onlangs een behandeltraject heeft afgerond. Er bestaat bij de reclassering een tweeledig beeld over verdachte. Enerzijds komt hij in het openbaar over als een representatief, respectabel en sociaal persoon met een groot maatschappelijk en sportief hart. Anderzijds komt op basis van het politiedossier en de justitiële voorgeschiedenis een beeld naar voren van iemand die zich op meer besloten plaatsen agressief en/of grensoverschrijdend gedraagt. Verder komt naar voren dat verdachte zich teveel gediscrimineerd voelt en hij vermoedt dat dit gebeurt om hem op te jagen of opgesloten te krijgen.
In een Pro Justitia rapport van 20 juni 2018 staat vermeld dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Al met al kan over het intellectuele niveau van verdachte niet met zekerheid iets gezegd worden, behalve dat zijn non-verbale vaardigheden op zwakbegaafd niveau liggen. Er is weliswaar sprake van een soms wat onrealistisch positief zelfbeeld, maar zeker niet van narcistische persoonlijkheidstrekken, laat staan van een persoonlijkheids- of een psychiatrische stoornis. Er is geen sprake van een gestoorde realiteitstoetsing of van een manie.
Gelet op het voorgaande en de ernst van het feiten, waarbij met name rekening is gehouden met het meermalen plegen van deze feiten in een kort tijdsbestek, acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 211,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.178,91. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 503,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 503,06, terzake van het plaatsen van een nieuwe camerasysteem. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.158,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 523,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 523,72. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 470,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 211,00 (tweehonderdelf euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 211,00 (tweehonderdelf euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij4] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij4] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2018.
Vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 503,06 (vijfhonderddrie euro en zes cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 503,06 (vijfhonderddrie euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij5] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 523,72 (vijfhonderddrieëntwintig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 373,72 (driehonderddrieënzeventig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij5] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 523,72 (vijfhonderddrieëntwintig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 373,72 (driehonderddrieënzeventig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij6] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 470,00 (vierhonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij6] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 470,00 (vierhonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Wijmenga, griffier,
en op 1 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.