ECLI:NL:GHARL:2021:6510

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-005602-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De feiten dateren van 12 mei 2017, toen de verdachte brand stichtte door open vuur in aanraking te brengen met een autoband en een pallet, wat leidde tot brand op een bedrijfsterrein. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar.

Tijdens de zitting op 17 juni 2021 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden, in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte verantwoordelijk was voor de brandstichting. De verdediging stelde dat een zwerver de brand had gesticht, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, bestaande uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 100 uren.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is, met als doel de verdachte te ontmoedigen om opnieuw strafbare feiten te plegen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005602-19
Uitspraak d.d.: 1 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 25 oktober 2019 met parketnummer 08-186206-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden als opgelegd door de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.A. Pots, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot
- een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis, en
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar, met daarbij (naast de algemene voorwaarden) de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Reclassering Nederland en actieve deelname aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training Cognitieve Vaardigheden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2017 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met een of meerdere autoband(en) en/of een of meerdere pallet(s) en/of een of meerdere tak(ken), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een deel van een bedrijfsterrein, gelegen aan de achterkant van een bedrijfspand, gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meerdere bedrijfspand(en) en/of de in dat/die bedrijfspand(en) werkzame perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor personen en/of goederen, te duchten was;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde. Volgens de verdediging was ter plaatse een zwerver die afval aan het verbranden was. Verdachte vond een pallet en een autoband en andere stukken hout en heeft deze net om de hoek neergelegd, op enige afstand van het vuur en de zwerver. Hij is niet om de hoek van het gebouw geweest. Het vuurtje was aan de waterkant, op een meter of 10 van het gebouw.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Uit het dossier blijkt dat er op 12 mei 2017 brand is geweest aan de achterzijde van een bedrijf genaamd [naam] . Hierbij zijn onder meer een pallet en een autoband in brand gestoken.
In het dossier bevinden zich camerabeelden. Uit een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2017 inhoudende een beschrijving van de camerabeelden, komt het volgende naar voren. Er staat een kleine blauwe auto naast het kanaal. Een jongeman pakt een stuk hout dat bij de auto ligt en brengt dat stuk hout naar de achterzijde van het bedrijf [naam] .. Hij loopt met lege handen weer terug, pakt meerdere stukken hout en loopt hiermee terug naar de achterzijde van [naam] . Als hij weer van achter [naam] aan komt lopen, heeft hij geen hout meer in zijn handen. Vervolgens brengt de jongeman een pallet naar de achterzijde van [naam] en komt hij enkele seconden later met lege handen teruglopen. Ook is te zien dat hij met een autoband wegloopt naar de achterzijde van het bedrijf [naam] en zonder autoband weer terug komt lopen. De laatste keer dat de jongeman op de beelden van camera 1 te zien is, is te zien dat hij weer vanaf de achterzijde van [naam] komt lopen en wat versneld naar zijn auto loopt, instapt en wegrijdt. Verder is op de beelden een jongedame te zien die aan het vissen is en bij de jongeman in de auto zit.
Verdachte is de man die op de beelden te zien is, zo blijkt uit het proces-verbaal herkenning persoon alsook uit de eigen verklaring van verdachte. De jongedame in beeld is blijkens de verklaring van verdachte de (toenmalige) vriendin van verdachte.
Uit het proces-verbaal brandoorzaakonderzoek / sporenonderzoek blijkt dat ter plaatse één brandhaard is geweest, nagenoeg tegen het pand, De locatie wordt omschreven als een doodlopend stukje bedrijfsterrein, welke stukje de gehele breedte van het bedrijfspand besloeg en ongeveer twee meter breed was. De locatie was aan een kanaal gelegen. Bovenstaande blijkt ook uit de in het dossier aanwezige satellietfoto en plattegrond van de plaats en omgeving van de brand.
Uit de satellietfoto en de plattegrond blijkt verder dat er geen andere toegangswegen zijn om de plaats van de brand te benaderen, dan die waar verdachte zich bevond. Verdachte heeft dat ter terechtzitting van het hof ook bevestigd.
Uit het dossier blijkt niet van andere aanwezigen dan verdachte en zijn toenmalige vriendin in de buurt van de locatie van de brand.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. De verklaring van verdachte past op meerdere punten niet bij hetgeen geconstateerd is op de beelden en in het proces-verbaal brandoorzaakonderzoek / sporenonderzoek. Uit de (beschrijving van de) beelden kan worden afgeleid dat verdachte niet slechts de spullen op de hoek van het bedrijfspand van [naam] heeft gelegd, maar dat hij telkens achter het pand is geweest. Hij verdwijnt daarbij elke keer uit beeld. De verklaring van verdachte dat een zwerver een vuurtje gesticht zou hebben op ongeveer 10 meter van het pand kan niet kloppen, nu het betreffende stukje slechts ongeveer twee meter breed is. Voorts bevond de aangetroffen brandhaard zich nagenoeg tegen het pand. Op de camerabeelden is geen andere persoon te zien dan verdachte en zijn vriendin. Het hof neemt tenslotte in aanmerking dat de politie die kort na de melding en kort na het tijdsbestek waarop de beschrijving van de camerabeelden ziet, ter plaatse is gekomen, niemand heeft aangetroffen, ook niet de door verdachte als zwerver omschreven persoon.
Het hof gaat dan ook voorbij aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario en acht bewezen dat het verdachte is geweest die ter plaatse brand heeft gesticht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 mei 2017 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een autoband en een pallet en takken, ten gevolge waarvan op een deel van een bedrijfsterrein, gelegen aan de achterkant van een bedrijfspand, brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor meerdere bedrijfspanden te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Door de brandstichting is gevaar voor goederen ontstaan.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 mei 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder een veroordeling voor brandstichting in februari 2007. Deze veroordelingen hebben hem er destijds kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het rapport van de Reclassering Nederland van 4 juli 2019 en zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte de laatste jaren zijn leven meer op orde heeft gebracht.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals geëist door de advocaat-generaal, oplegging van een werkstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De voorwaardelijke straf wordt opgelegd als stok achter de deur, om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw een strafbaar feit pleegt. Anders dan de politierechter ziet het hof thans - gelet op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting gebleken - geen aanleiding meer voor het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Wijmenga, griffier,
en op 1 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.