ECLI:NL:GHARL:2021:6501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-002192-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot rijden onder invloed van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1984, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het besturen van een voertuig onder invloed van cocaïne. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 16 juni 2021, waarbij de advocaat-generaal een geldboete van € 900,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft gevorderd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2018 een bedrijfsauto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van cocaïne, met een bloedwaarde van 150 microgram per liter. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ondanks de eerdere veroordeling heeft het hof besloten om in plaats van een geldboete een taakstraf van 30 uur op te leggen, rekening houdend met de financiële situatie van de verdachte. Daarnaast wordt de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden gehandhaafd.

Het hof heeft ook overwogen dat er sprake is van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep, maar dat dit niet leidt tot een andere beslissing. De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis van de politierechter en doet opnieuw recht, waarbij de verdachte wordt vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002192-19
Uitspraak d.d.: 30 juni 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2019 met parketnummer 96-220034-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 900,- waarvan € 450,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met aftrek. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 850,-, subsidiair 17 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 september 2018, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een bedrijfsauto (bestelauto) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 150 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een bedrijfsauto (bestelauto) heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 150 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stof vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto, terwijl hij op dat moment verkeerde onder invloed van cocaïne. Het is algemeen bekend dat het deelnemen aan het verkeer na het gebruik van drugs zoals cocaïne de rijvaardigheid in ernstige mate kan beïnvloeden. Verdachte heeft de gevaarzetting die daardoor ontstaat op de koop toegenomen door toch te gaan rijden. Het hof rekent dat verdachte aan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 mei 2021 blijkt dat verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder ook voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof houdt hier ten nadele rekening mee bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
De raadsvrouw van verdachte heeft het hof verzocht om te volstaan met de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest, en om daarnaast aan verdachte geen geldboete op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte financieel niet draagkrachtig genoeg is om een geldboete te betalen. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak.
Het hof overweegt met betrekking tot het tijdsverloop in deze zaak dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep in beperkte mate, te weten met twee maanden en tien dagen, is overschreden, dat de inhoudelijke behandeling van de zaak op verzoek van de raadsvrouw is aangehouden en dat de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep binnen vier jaar heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Gelet op hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd met betrekking tot de financiële draagkracht van verdachte, ziet het hof aanleiding om in plaats van een geldboete aan verdachte een taakstraf van na te melden duur op te leggen. Daarnaast zal het hof aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden opleggen. Het hof ziet in het dossier geen aanwijzingen dat het rijbewijs van verdachte is ingenomen (geweest) en zal om die reden geen aftrek bevelen. Het hof ziet voorts in het hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om enkel te volstaan met een ontzegging van de rijbevoegdheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.