In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 12 februari 2018 een vordering tot ontneming had toegewezen. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.921,75 zou worden geschat, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen voordeel was genoten en dat de kosten voor elektriciteit en andere uitgaven in mindering moesten worden gebracht.
Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst en dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit de hennepteelt. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie en heeft het voordeel vastgesteld op € 6.460,-. De verdediging had aangevoerd dat de vordering tot ontneming afgewezen of gematigd moest worden vanwege de beperkte draagkracht van de betrokkene, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 6.460,-, met een maximale gijzeling van één dag.
De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de beoordeling van de feiten en omstandigheden rondom de hennepteelt, alsook de rol van de advocaat-generaal en de verdediging in het proces.