ECLI:NL:GHARL:2021:6498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-000888-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming hennepteelt; beoordeling wederrechtelijk verkregen voordeel en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 12 februari 2018 een vordering tot ontneming had toegewezen. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.921,75 zou worden geschat, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen voordeel was genoten en dat de kosten voor elektriciteit en andere uitgaven in mindering moesten worden gebracht.

Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst en dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit de hennepteelt. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie en heeft het voordeel vastgesteld op € 6.460,-. De verdediging had aangevoerd dat de vordering tot ontneming afgewezen of gematigd moest worden vanwege de beperkte draagkracht van de betrokkene, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 6.460,-, met een maximale gijzeling van één dag.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de beoordeling van de feiten en omstandigheden rondom de hennepteelt, alsook de rol van de advocaat-generaal en de verdediging in het proces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000888-18
Uitspraak d.d.: 30 juni 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2018 met parketnummer 18-212928-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 mei 2019, 20 januari 2021 en 16 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en namens betrokkene door zijn raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 17.089,71. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.921,75 gevorderd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 12.921,75 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij vonnis van politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2018 (parketnummer 18-212928-17) ter zake van onder meer het opzettelijk aanwezig hebben van 1000,4 gram hennep en 161 hennepplanten veroordeeld tot straf.
Standpunt van advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van de politierechter bij beslissing d.d. 12 februari 2018 ter hoogte van € 12.921,75 dient te worden gevolgd. Nu volgens de advocaat-generaal op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat een ander dan betrokkene bij het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij betrokken is geweest, dient derhalve van ‘plegen’ te worden uitgegaan.
Standpunt van verdediging
De raadsvrouw van betrokkene heeft primair aangevoerd dat de vordering tot ontneming moet afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene voordeel heeft genoten, nu een ander dan betrokkene eigenaar van de hennepkwekerij was en het gebruikelijk is dat kwekers eerst de kosten van de opbouw aan de eigenaren moeten terugbetalen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de berekening van het voordeel van de verklaring van betrokkene moet worden uitgegaan, namelijk dat er 130 planten stonden en dat geen sprake is geweest van een eerdere oogst, omdat voor de kwekerij gebruik werd gemaakt van tweedehands spullen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de door betrokkene gemaakte kosten voor de knippers, de volledige en door betrokkene reeds betaalde elektriciteitskosten (totaal € 1.234,05) en de vordering van de gemeente Emmen
(€ 437,- en € 218,-).
Oordeel van hof
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden wie, naast betrokkene, bij het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij in de woning van betrokkene betrokken is geweest. Het hof acht echter wel aannemelijk geworden dat naast betrokkene, tevens een ander bij het opzetten en het exploiteren van de hennepkwekerij betrokken is geweest, nu betrokkene blijkens zijn eigen verklaring niet over de benodigde kennis, middelen of (gezonde) lichamelijke gesteldheid daartoe beschikte. Dat betrokkene geen voordeel zou hebben genoten zoals door de verdediging is aangevoerd, acht het hof echter niet aannemelijk geworden. Daarbij heeft het hof onder meer acht geslagen op het feit dat er aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst, zoals hieronder door het hof nader gemotiveerd, en het hof het niet aannemelijk acht dat betrokkene aan de hennepkwekerij die in zijn woning bevond in het geheel geen voordeel heeft genoten. Het hof verwerpt derhalve het primaire verweer van de raadsvrouw.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 6.460,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Het hof heeft bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 31 mei 2017 (hierna: het rapport), als uitgangspunt genomen. In voornoemd rapport is uitgegaan van de standaard berekeningen uit het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 dat is bijgewerkt op 1 juni 2016.
Aantal planten, eerdere oogst(en) en kosten
Op 24 mei 2017 zijn in de kwekerij in de woning van betrokkene een aantal hennepplanten, van rond de zes weken oud, aangetroffen. Anders dan het standpunt van de verdediging, stelt het hof op grond van het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 28 juni 2017 vast, dat het om 161 hennepplanten gaat. Het aantal hennepplanten dan wel potten is door verbalisanten geteld en het hof heeft geen reden aan de betrouwbaarheid van deze vaststelling te twijfelen.
Op grond van het dossier stelt het hof verder vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er tenminste eenmaal succesvol is geoogst. Blijkens het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 31 mei 2017 zijn meerdere indicatoren voor een eerdere oogst (met een volledige kweekcyclus van tien weken) aangetroffen. In het rapport worden als aanwijzingen voor de eerdere oogst genoemd het aantreffen van zes vervuilde knipscharen in slaolie met daarop hennepresten, vier vuilniszakken met potgrond, licht vervuilde koolstoffilters, een bijna lege waterton met daarin kalkafzetting, een vervuilde vloer met potgrond in de kweekruimte en op de zolderverdieping, bamboestokken, meerdere flessen met daarin voedingssupplementen ten behoeve van hennepteelt en een hoeveelheid vijverolie. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de door [naam] uitgevoerde netmeting op het adres [woonadres] te [woonplaats] in de periode van 16 maart 2017 tot en met 28 maart 2017. Door [naam] wordt geconcludeerd dat het gemeten patroon in voornoemde periode op een mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij duidt. Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderling samenhang bezien, acht het hof de verklaring van betrokkene dat er niet eerder geoogst is, niet geloofwaardig.
Het hof is voorts van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde knippers-kosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Betrokkene heeft immers verklaard dat hij geen kosten heeft gemaakt ten behoeve van de hennepkwekerij. Tevens komen de volledig door betrokkene gemaakte en reeds betaalde kosten van € 1.234,05 ter zake van de elektriciteit naar het oordeel van het hof niet voor aftrek in aanmerking, nu slechts een gedeelte van deze kosten (te weten € 97,96) in directe relatie staat tot het delict. Ten aanzien van de door de verdediging aangevoerde vordering van de gemeente Emmen is het hof van oordeel dat dit (eveneens) niet voor aftrek in aanmerking komt, nu deze kosten niet in directe relatie staan tot het delict. Het hof verwerpt derhalve het subsidiaire verweer van de raadsvrouw.
Berekening
Uit het rapport berekening wederrechtelijk voordeel volgt dat in de kweekruimte in totaal 161 hennepplanten stonden; 15 hennepplanten per vierkante meter. Uit het rapport volgt dat de opbrengst per plant van de kweekruimte dan minimaal 28,2 gram is. De opbrengst van deze kwekerij komt daarmee op (161 x 28,2 gram) 4.540 gram. Tevens blijkt uit het rapport dat de opbrengst van hennep in geld € 4.070,- per kilogram bedraagt. Dit brengt de totale bruto opbrengst op (4.540 gram x € 4.070,-) € 18.477,80.
Het hof gaat uit van de (gemiddelde) kosten zoals vastgesteld in het rapport en schat deze als volgt:
  • Afschrijvingskosten € 150,00
  • Hennepstekken (161 planten x € 3,81) € 613,41
  • Variabele kosten (161 planten x € 3,88) € 624,68
Totaal € 1.388,09
Daarbij brengt het hof tevens de verkoopprijs van de aangetroffen kilo hennep, te weten
€ 4.070,- op het geschatte voordeel in mindering, even als de door betrokkene al reeds betaalde elektriciteitskosten van € 97,96. Het totale bedrag van het wederrechtelijk genoten voordeel komt daarmee uit op (€ 18.477,80 – (€ 1.388,09 + € 4.070,- + € 97,96)
€ 12.921,75.
Het hof overweegt dat het dossier onvoldoende specifieke aanknopingspunten bevat over de verdeling van de opbrengsten uit de hennepteelt tussen betrokkene en de andere, bij de hennepkwekerij betrokken persoon. Het hof zal derhalve de opbrengst pondspondsgewijs toerekenen aan betrokkene en de medebetrokkene. Dat brengt het totale bedrag van het wederrechtelijk genoten voordeel op (€ 12.921,75 / 2) € 6.460,87, afgerond € 6.460,-.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Standpunt van verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering afgewezen dan wel gematigd dient te worden omdat betrokkene, gelet op de terechtzitting overhandigde stukken, een op dit moment en in de toekomst reëel te voorziene zeer geringe draagkracht heeft.
Standpunt van advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de door de verdediging overhandigde stukken, rekening moet worden gehouden met de (zeer) beperkte draagkracht van betrokkene. De berekening van de advocaat-generaal leidt tot een matiging van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 12.921,75 naar € 10.000,-.
Oordeel van hof
Het hof verwerpt het draagkrachtverweer. Op grond van hetgeen door de verdediging is aangevoerd en ook overigens, is niet aannemelijk geworden dat de betrokkene thans geen draagkracht heeft noch dat hij dit naar redelijke verwachting in de toekomst niet zal hebben. Er is derhalve geen aanleiding wegens ontoereikende draagkracht tot een lagere vaststelling van het door de betrokkene aan de Staat te betalen bedrag te besluiten. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van betrokkene wel aanleiding om de duur van de gijzeling op ten hoogste één dag vast te stellen.
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 6.460,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 6.460,00 (zesduizend vierhonderdzestig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 6.460,00 (zesduizend vierhonderdzestig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1 dag.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.