ECLI:NL:GHARL:2021:6497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-005701-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanvulling van gronden in hoger beroep betreffende strafbaarheid en strafoplegging van verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1989, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij voor bepaalde feiten was vrijgesproken en voor andere feiten was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met aanvulling van gronden. De zaak betreft de strafbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een geestelijke stoornis, namelijk schizofrenie. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist. Het hof heeft de conclusies van de psychiater, die stelde dat de verdachte ten aanzien van bepaalde feiten geen controle over zijn gedrag had, overgenomen. Voor andere feiten oordeelde het hof dat de verdachte wel strafbaar was. De raadsvrouw van de verdachte had verzocht om geen straf op te leggen, maar het hof oordeelde dat een gevangenisstraf van één week passend was, met aftrek van het voorarrest. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de psychische toestand van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005701-19
Uitspraak d.d.: 29 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2019 met parketnummer 18-820157-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. L.S. Wachters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte:
  • ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken,
  • ten aanzien van het onder 1 subsidiair A en B tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging, en
  • ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van het voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Gelet op hetgeen ter zitting in hoger beroep is aangevoerd zal het hof het vonnis echter bevestigen met aanvulling van de gronden.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt advocaat-generaal
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de conclusie van de psychiater, inhoudende dat ten aanzien van feit 1 subsidiair A en B verdachte geen controle over zijn gedrag lijkt te hebben gehad zodat geadviseerd wordt hem deze feiten niet toe te rekenen, geen steun vindt in de feitelijke gedragingen van verdachte die aan die conclusie ten grondslag hebben gelegen. Uit het dossier volgt niet dat verdachte op zoek was naar een huilende baby, in tegenstelling, verdachte heeft om de ‘keys’ gevraagd. Pas op een later moment is hij gaan verklaren dat hij handelde in opdracht van stemmen.
Nu bij verdachte evident sprake is van een stoornis, welke ook van invloed moet zijn geweest op zijn handelen, dient voor alle feiten te worden uitgegaan van verminderde toerekenbaarheid, zo heeft de advocaat-generaal gerekwireerd
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij de conclusie van de psychiater voor wat betreft feit 1 subsidiair A en B wel passend vindt bij die feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat uit de verschillende rapporten volgt dat bij verdachte destijds al langer sprake was een psychotisch beeld. Dit zal mogelijk ook hebben doorgewerkt bij feit 2.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte (psychiatrische) Pro Justitia rapportage van 1 oktober 2019 opgemaakt door psychiater C.J.F. Kemperman. Psychiater Kemperman komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, namelijk schizofrenie en dat deze stoornis ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aanwezig was.
Ten aanzien van feit 1 overweegt psychiater Kemperman onder meer:
Betrokkene was floride psychotisch, hij hoorde stemmen en had het idee achtervolgd te worden. Hij een hoorde een baby huilen en kreeg als opdracht om die baby te redden. Hij wordt destijds ook als verward beschreven. Dit leidt tot het advies om betrokkene het tenlastegelegde niet toe te rekenen. Betrokkene lijkt bij dit tenlastegelegde feit geen controle over zijn gedrag te hebben gehad.
Het hof neemt de conclusie van de rapporteur over en maakt deze tot de zijne. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het enkele gegeven dat uit de stukken niet volgt dat verdachte ter plekke iets heeft gezegd over een baby, of het horen van stemmen, maakt niet dat de conclusie van de psychiater niet wordt gedragen door de vastgestelde feiten. Daarbij wijst het hof in het bijzonder op het gegeven dat verdachte bij zijn aanhouding als verward wordt beschreven, welke constatering steun vindt in het door aangever beschreven gedrag van verdachte. De wijze waarop verdachte de voor hem onbekende woning binnengaat, zijn gedragingen, zoals het roepen om ‘keys’, het maken van veel lawaai en het (blijven) worstelen met aangever past niet bij bijvoorbeeld een inbraak, maar steunt in plaats daarvan de conclusie dat het gedrag van verdachte ten tijde van het feit volledig samenhing met de stoornis en daardoor werd beheerst.
Ten aanzien van feit 2 overweegt psychiater Kemperman onder meer:
Ten aanzien van het (eerste) tenlastegelegde (een politiemedewerker stompen/slaan) – mits bewezenverklaard – kan men niet opmerken dat dit samenhangt met de schizofrenie. Betrokkene was boos omdat men hem niet liet slapen en was boos omdat hij zich ten onrechte opgepakt voelde door de politie. Hij protesteerde en werd woest. Dat kan men niet in relatie brengen tot een psychotisch beeld. Geadviseerd wordt dit tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen.
Voor wat betreft de toerekenbaarheid ten aanzien van feit 2 volgt het hof eveneens de conclusie van psychiater Kemperman. Het hof acht zich ook ten aanzien van dit feit voldoende geïnformeerd over de geestestoestand van verdachte. Kemperman heeft helder en goed onderbouwd aangegeven hoe hij tot zijn advies is gekomen. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw ziet het hof in het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte ten aanzien van dit feit (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hierbij acht het hof in het bijzonder ook van belang de verklaring van verdachte bij de politie afgelegd kort na incident, waar verdachte helder en coherent en zich bewust van de realiteit, over het incident heeft verklaard. De enkele omstandigheid dat bij verdachte in die tijd een stoornis van de geestesvermogens speelde, maakt die conclusie ten aanzien van het gedrag van verdachte ten tijde van dit feit niet anders.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de onder 1 subsidiair onder A en B bewezen verklaarde feiten verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend en dat verdachte voor die feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is wel strafbaar ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.

Aanvullende strafmotivering

In aanvulling op de strafmotivering van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
De raadsvrouw heeft namens verdachte ter zitting in hoger beroep verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met de toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Ook in de persoonlijkheid van verdachte ziet het hof geen aanknopingspunten om aan verdachte geen straf op te leggen. Daarbij is ook van belang dat de psychiater heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een verband tussen dit delict en de psychische stoornis van verdachte.
Evenals de rechtbank acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur één week, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dit betekent de facto dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis omdat hij voor de tenlastegelegde feiten al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 29 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.