ECLI:NL:GHARL:2021:6496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-003759-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van mishandeling met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling, gepleegd op 19 april 2018, waarbij de aangever met een metalen staaf is geslagen en met keien is bekogeld. De politierechter had eerder een taakstraf van 20 uren opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een schadevergoeding van € 1.730,55 toegewezen aan de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte een taakstraf van 20 uren heeft opgelegd en de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk heeft toegewezen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen consistent waren en dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling. De verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld en heeft inmiddels verhuisd, wat de kans op herhaling van het delict verkleint. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.730,55, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003759-19
Uitspraak d.d.: 29 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2019 met parketnummer 18-062490-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wordt toegewezen tot € 1.730,55, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. H.D. Postma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2019 ter zake van de tenlastegelegde mishandeling, gepleegd in vereniging, veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot € 1.730,55, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de vordering voor het overige deel afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 19 april 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een ijzeren/metalen staaf te slaan en/of meermalen keien/stenen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te gooien en/of meermalen te slaan/stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter zitting in hoger beroep is door de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit. Door hem is aangevoerd dat de verklaringen van verdachte en haar medeverdachte lijnrecht tegenover die van aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige1] staan. Volgens verdachte en haar medeverdachte is er geen fysiek contact geweest tussen hen en aangever. Het bij aangever vastgestelde letsel is veroorzaakt doordat aangever samen met [getuige1] de woning is ingevlucht nadat de medeverdachte had geroepen dat hij de politie ging bellen. Bovendien is er geen letsel geconstateerd op de rug van aangever, hetgeen niet past bij zijn verklaring dat hij is geslagen met een ijzeren staaf.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een langdurig burenconflict tussen [getuige1] en verdachte, die naast elkaar woonden aan de [adres] in [plaats] . Aangever [benadeelde partij] verbleef regelmatig in de woning van [getuige1] , en medeverdachte [medeverdachte] verbleef regelmatig in de woning van [verdachte] . Zij waren ook (actief) betrokken bij het conflict. Inmiddels is zowel [getuige1] als [verdachte] verhuisd, waardoor het conflict in wezen tot een einde is gekomen.
In hoger beroep staat niet ter discussie dat op 19 april 2018 – op het moment dat aangever kwam aanfietsen – het conflict was opgelaaid tussen getuige [getuige1] en verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] . Ook staat niet ter discussie dat aangever [benadeelde partij] die dag met een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd alwaar hij is behandeld voor onder meer een botbreuk in zijn linkerhand.
Anders dan de verdediging acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar medeverdachte [benadeelde partij] hebben mishandeld door hem met een metalen staaf te slaan en keien tegen zijn lichaam te gooien.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof daarbij dat aangever, die verklaringen heeft afgelegd tegenover de ambulancemedewerker, in het ziekenhuis en bij de politie, in de kern steeds consistent heeft verklaard over de wijze waarop hij zijn verwondingen heeft opgelopen. Bovendien vindt zijn aangifte steun in de verklaring van getuige [getuige1] . Hun verklaringen zijn gedetailleerd en komen op hoofdlijnen overeen. Hoewel het hof vanwege het bestaande burenconflict behoedzaam omgaat met alle verklaringen in het dossier, ziet het hof geen aanknopingspunten voor de suggestie van de verdediging dat deze verklaringen op elkaar zijn afgestemd en/of gelogen. Van belang is hierbij ook dat hun verklaringen steun vinden in ander (ook objectief) bewijs. Zo volgt uit de medische gegevens onder meer dat op de linkerarm een ovaalvormige rode verkleuring van de huid met in het midden geen verkleuring wordt waargenomen, evenals een flinke zwelling op de linkerhand. Dit is ook zichtbaar op de foto’s die zich in het dossier bevinden. Verder is er een fractuur aan de linkerhand vastgesteld. Dat dit letsel zou zijn veroorzaakt door een val in de (hal van de) woning van [getuige1] acht het hof niet aannemelijk geworden. De verwondingen passen bij de door aangever en [getuige1] beschreven toedracht. Dat er geen verwonding is geconstateerd op de rug van aangever doet aan dit oordeel niets af. Bovendien bevestigt getuige [getuige2] in zijn verklaring dat hij heeft gezien dat er met een metalen buis is geslagen.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 april 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een metalen staaf te slaan en meermalen keien tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 19 april 2018 in [plaats] samen met haar mededader schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] door aangever met een metalen staaf te slaan en keien tegen zijn lichaam te gooien. Verdachte heeft hiermee samen met haar mededader inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem pijn en letsel toegebracht, waaronder een gebroken middenhandsbeentje.
Het gedrag zoals verdachte dat heeft laten zien, brengt gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Niet alleen bij aangever, maar ook op de directe woonomgeving en in de samenleving.
Bij de strafoplegging betrekt het hof ook dat het onderhavige conflict moet worden bezien in het licht van het reeds jaren lopende burenconflict tussen verdachte en haar buurvrouw en haar vriend (aangever), waaraan beide partijen, ook aangever, een en ander te verwijten zal zijn, maar dit laat onverlet dat verdachte fors over de schreef is gegaan door (deze vorm van) geweld te gebruiken.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 mei 2021 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook na het plegen van het onderhavige strafbare feit is verdachte niet opnieuw in contact gekomen met politie of justitie.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een taakstraf van 20 uren passend en geboden. De verdachte is inmiddels verhuisd, waardoor de kans op herhaling en verdere escalatie van het conflict sterk is afgenomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.730,55, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.730,55, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Bij de vaststelling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade heeft het hof in het bijzonder ook gelet op enerzijds de rol van aangever bij het burenconflict en anderzijds het forse letsel bij aangever. De vordering is door de verdediging niet betwist. Het hof acht voor wat betreft de immateriële schade toewijzing tot een bedrag van € 1.000,- redelijk en billijk. Voor zover de vordering ziet op de materiële schade wordt deze geheel toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.730,55 (duizend zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 730,55 (zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.730,55 (duizend zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 730,55 (zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 april 2018.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 29 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.