ECLI:NL:GHARL:2021:6495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-003721-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van mishandeling en mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling en mishandeling, gepleegd op 19 april 2018 en 15 oktober 2018. De verdachte heeft samen met een medeverdachte de aangever mishandeld door hem met een metalen staaf te slaan en keien tegen zijn lichaam te gooien. De aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, waaronder een gebroken middenhandsbeentje. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en heeft de verdediging van de verdachte verworpen. De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit in het kader van een burenconflict. Het hof heeft de strafoplegging bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren, en heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf gelast. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die is vastgesteld op € 1.730,55, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering voor het overige afgewezen, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003721-19
Uitspraak d.d.: 29 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2019 met parketnummer 18-062483-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-161007-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde taakstraf van 20 uren gelast en dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wordt toegewezen tot
€ 1.730,55, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B.M.J.C. van Lee, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2019 ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, te weten: twee mishandelingen, waarvan één gepleegd in vereniging, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van drie jaren. Verder heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde taakstraf van 20 uren gelast en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot € 1.730,55, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de vordering voor het overige deel afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 april 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een ijzeren/metalen staaf te slaan en/of meermalen keien/stenen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te gooien en/of meermalen te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan/stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Overweging ten aanzien van feit 1
Ter zitting in hoger beroep is door de raadsvrouw van verdachte vrijspraak bepleit. Door haar is aangevoerd dat de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte lijnrecht tegenover die van aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige1] staan. Volgens verdachte en zijn medeverdachte is er geen fysiek contact geweest tussen hen en aangever. Het bij aangever vastgestelde letsel is veroorzaakt doordat aangever samen met [getuige1] de woning is ingevlucht nadat verdachte had geroepen dat hij de politie ging bellen. Bovendien wordt er geen letsel geconstateerd op de rug van aangever, hetgeen niet past bij zijn verklaring dat hij is geslagen met een ijzeren staaf.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een langdurig burenconflict tussen [getuige1] en medeverdachte [medeverdachte] , die naast elkaar woonden aan de [adres] in [plaats] . Aangever [benadeelde partij] verbleef regelmatig in de woning van [getuige1] , en verdachte verbleef regelmatig in de woning van [medeverdachte] . Zij waren (actief) betrokken bij het conflict. Inmiddels is zowel [getuige1] als [medeverdachte] verhuisd, waardoor het conflict in wezen tot een einde is gekomen.
In hoger beroep staat niet ter discussie dat op 19 april 2018 – op het moment dat aangever kwam aanfietsen – het conflict was opgelaaid tussen getuige [getuige1] en verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] . Ook staat niet ter discussie dat aangever [benadeelde partij] die dag met een ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd alwaar hij is behandeld voor onder meer een botbreuk in zijn linkerhand.
Anders dan de verdediging acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte die [benadeelde partij] hebben mishandeld door hem met een metalen staaf te slaan en keien tegen zijn lichaam te gooien.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof daarbij dat aangever, die verklaringen heeft afgelegd tegenover de ambulancemedewerker, in het ziekenhuis en bij de politie, in de kern steeds consistent heeft verklaard over de wijze waarop hij zijn verwondingen heeft opgelopen. Bovendien vindt zijn aangifte steun in de verklaring van getuige [getuige1] . Hun verklaringen zijn gedetailleerd en komen op hoofdlijnen overeen. Hoewel het hof vanwege het bestaande burenconflict behoedzaam omgaat met alle verklaringen in het dossier, ziet het hof geen aanknopingspunten voor de suggestie van de verdediging dat deze verklaringen op elkaar zijn afgestemd en/of gelogen. Van belang is hierbij ook dat hun verklaringen steun vinden in ander (ook objectief) bewijs. Zo volgt uit de medische gegevens onder meer dat op de linkerarm een ovaalvormige rode verkleuring van de huid met in het midden geen verkleuring wordt waargenomen, evenals een flinke zwelling op de linkerhand. Dit is ook zichtbaar op de foto’s die zich in het dossier bevinden. Verder is er een fractuur aan de linkerhand vastgesteld. Dat dit letsel zou zijn veroorzaakt door een val in de (hal van de) woning van [getuige1] acht het hof niet aannemelijk geworden. De verwondingen passen bij de door aangever en [getuige1] beschreven toedracht. Dat er geen verwonding is geconstateerd op de rug van aangever doet aan dit oordeel niets af. Bovendien bevestigt getuige [getuige2] in zijn verklaring dat hij heeft gezien dat er met een metalen buis is geslagen.
Het verweer wordt verworpen.
Overweging ten aanzien van feit 2
Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de getuigenverklaring op detailniveau verschilt van de aangifte. Bovendien past verdachte niet helemaal in het door de getuige gegeven signalement, welk signalement bovendien te algemeen is.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van verdachte.
Het hof stelt voorop dat het in deze zaak – net als in de zaak met betrekking tot feit 1 – gaat om een aangifte van [benadeelde partij] . De relatie tussen aangever en verdachte is verstoord als gevolg van een burenconflict.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Anders dan de verdediging ziet het hof geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog het volgende.
Uit de verklaring van aangever [benadeelde partij] volgt dat hij op 15 oktober 2018 op de [adres] fietste toen hij werd ingehaald door een auto, een zwarte Renault Mégane. De auto stopte en de hem bekende [verdachte] (het hof begrijpt steeds: verdachte) stapte uit de auto. Aangever werd door [verdachte] vastgegrepen, zijn fiets werd onder hem vandaan geduwd en hij werd vervolgens in zijn gezicht gekrabd en gestompt. Aangever raakte hierop in gevecht met [verdachte] en zij vielen samen op de grond. Er kwam een bejaarde man op af en er kwam een man afkomstig uit een busje van de gemeente bij (het hof begrijpt: getuige [getuige3] ) die hen sommeerde te stoppen. Aangever kreeg nog een vuistslag op zijn rechteroog, waarna [verdachte] weg is gegaan en aangever nog kort met de omstanders heeft gesproken.
Uit de verklaring van getuige [getuige3] , een omstander die in de auto van zijn werkgever “gemeente [plaats] ” door de [adres] reed, volgt dat hij uit zijn auto stapte en toen iemand hoorde roepen: ‘Help mij, help nou’. Hierop zag hij twee mannen op de grond liggen vechten. Deze mannen hielden elkaar vast en sloegen elkaar. Eén van de mannen had een donkere huidskleur en zwarte haren in vlechtjes. Nadat deze man was opgestaan stapte hij in een donkerkleurige auto van het merk Renault en reed met hoge snelheid weg. De andere man had schaafplekken op zijn gezicht en bloed op zijn mond. Deze man ging weg op de fiets.
Verdachte ontkent alle betrokkenheid bij dit feit. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde in een zwarte Renault Mégane reed en dat hij destijds zwarte dreadlocks had.
Het hof acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die zich op 15 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] . Hoewel het hof vanwege het bestaande burenconflict behoedzaam omgaat met alle verklaringen in het dossier, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige3] , een objectieve getuige, alsook de eigen verklaring van verdachte. In het bijzonder overweegt het hof daarbij dat de omschrijving zoals gegeven door de getuige past bij het signalement van verdachte. Dat de getuige rept over vlechtjes in plaats van dreadlocks is een begrijpelijke vergissing en maakt zijn verklaring niet minder bruikbaar.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 april 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een metalen staaf te slaan en meermalen keien tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te gooien;
2.
hij op 15 oktober 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem meermalen te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 19 april 2018 in [plaats] samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] door aangever met een metalen staaf te slaan en keien tegen zijn lichaam te gooien. Verdachte heeft hiermee samen met zijn mededader inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem pijn en letsel toegebracht, waaronder een gebroken middenhandsbeentje.
Daarnaast heeft verdachte zich op 15 oktober 2018 wederom schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] door hem meerdere keren in zijn gezicht te stompen. Door zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en hem pijn gedaan.
Het gedrag zoals verdachte dat heeft laten zien, brengt gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Niet alleen bij aangever, maar ook op de directe woonomgeving en in de samenleving.
Bij de strafoplegging betrekt het hof dat het onderhavige conflict moet worden bezien in het licht van het reeds jaren lopende burenconflict tussen verdachte en zijn mededader en haar buurvrouw en haar vriend (aangever), waaraan beide partijen, ook aangever, een en ander te verwijten zal zijn, maar dit laat onverlet dat verdachte op twee momenten fors over de schreef is gegaan door (deze vorm van) geweld te gebruiken.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 mei 2021 blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, gepleegd in het kader van hetzelfde burenconflict. Na het plegen van de onderhavige strafbare feiten is verdachte niet opnieuw in contact gekomen met politie of justitie.
Alles afwegend zal het hof volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf dient ook als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat. Hierbij betrekt het hof ook dat de mededader inmiddels is verhuisd waardoor de kans op herhaling en verdere escalatie van het conflict sterk is afgenomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.730,55, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.730,55, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Bij de vaststelling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade heeft het hof in het bijzonder ook gelet op enerzijds de rol van aangever bij het burenconflict en anderzijds het forse letsel bij aangever. De vordering is door de verdediging niet betwist. Het hof acht voor wat betreft de immateriële schade toewijzing tot een bedrag van € 1.000,- redelijk en billijk. Voor zover de vordering ziet op de materiële schade wordt deze geheel toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 17 november 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, parketnummer 18-161007-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.730,55 (duizend zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 730,55 (zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.730,55 (duizend zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 730,55 (zevenhonderddertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 april 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 november 2017, parketnummer 18-161007-17, te weten van: een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 29 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.