ECLI:NL:GHARL:2021:6494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
21-002985-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaken met betrekking tot varen onder invloed en diefstal in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van het varen onder invloed van alcohol, omdat hij niet was gewezen op zijn recht op tegenonderzoek, wat een schending van de strikte waarborgen in de Scheepvaartverkeerswet met zich meebracht. Het hof oordeelde dat het resultaat van het ademonderzoek niet als bewijs kon worden gebruikt, waardoor er onvoldoende wettig bewijs was voor de veroordeling.

Daarnaast is de verdachte wel veroordeeld voor overtredingen van de Wet wapens en munitie en voor twee diefstallen, gepleegd in vereniging. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte bij de diefstallen, wat leidde tot de veroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op tegenonderzoek in het kader van alcoholcontroles en de noodzaak van strikte waarborgen in het strafproces. De beslissing van het hof om de proeftijd van eerder opgelegde straffen te verlengen, toont aan dat de rechter rekening houdt met de recidivekans van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002985-20
Uitspraak d.d.: 29 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 augustus 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-072256-20 en 18-009166-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-152718-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaken met parketnummers 18-072256-20 en 18-009166-20 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat voor wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen de proeftijd wordt verlengd met één jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.R. Stoeten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 augustus 2020 ter zake van – kort gezegd – overtreding van de Wet wapens en munitie, diefstal in vereniging met verbreking, diefstal in vereniging en overtreding van Scheepvaartverkeerswet veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de proeftijd verlengd van de eerder onder parketnummer 96-152718-19 voorwaardelijk opgelegde straffen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-072256-20:
1.
hij, op of omstreeks 3 maart 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (gaspistool), van het merk Ekol, type Firat Compact, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 18-009166-20 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 2 december 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een buitenboordmotor, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen buitenboordmotor onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming;
2.
hij op of omstreeks 2 december 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jerrycan met benzine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan: [naam2] , heeft weggenomen vanaf een boot met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 2 december 2019 in de gemeente [plaats1] , gemeente [gemeente] , op een scheepvaartweg, [kanaal1] en/of [kanaal2] en/of [kanaal3] een varend schip: een motorboot (merk/type: [merk] ) heeft gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 515 microgram, in elk geval hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 3 zaak met parketnummer 18-009166-20

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 3 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat nu verdachte door de politie niet is gewezen op het recht van een tegenonderzoek er geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet. Dit brengt mee dat de uitslag van de ademanalyse niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daarbij als volgt.
Uit het proces-verbaal varen onder invloed van 24 januari 2020 volgt dat verdachte op 2 december 2019 is onderworpen aan een ademanalyse met behulp van een ademanalyseapparaat dat op dat moment was goedgekeurd. Het resultaat van de analyse bedroeg 515 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Deze uitslag is verdachte direct meegedeeld.
Voor wat betreft het recht op tegenonderzoek blijkt uit het proces-verbaal het volgende:

Geen tegenonderzoek ademanalyse

De verdachte heeft niet gevraagd om een tegenonderzoek, naar aanleiding van het
onderzoeksresultaat van de ademanalyse.
Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat uit bovenstaande passage van het proces-verbaal niet volgt dat verdachte is gewezen op het recht om een tegenonderzoek. Nu verdachte uitdrukkelijk betwist dat hij is gewezen op het recht om een tegenonderzoek, terwijl uit het dossier niet blijkt van het tegendeel, stelt het hof vast dat verdachte niet is gewezen op zijn recht op tegenonderzoek.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer moet - kort gezegd - in geval van een ademonderzoek de opsporingsambtenaar het resultaat van het ademonderzoek direct aan de verdachte mededelen en hem, indien het ademonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger is dan op grond van de toepasselijke wet is toegestaan, erop wijzen dat hij het recht heeft op een tegenonderzoek. De verplichting tot mededeling van dat recht op een tegenonderzoek wordt gerekend tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet is omringd.
Nu verzuimd is verdachte te wijzen op het recht op tegenonderzoek is dit voorschrift niet in acht genomen. Dit brengt mee dat het resultaat van het ademonderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten.
Het voorgaande leidt ertoe dat verdachte bij gebrek aan toereikend wettig bewijs wordt vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 3 tenlastegelegde. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof evenmin bewezen dat verdachte op 2 december 2019 heeft gevaren terwijl het alcoholgehalte van zijn adem (ten minste) 225 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg. De eigen verklaring van verdachte dat hij alcohol had gedronken is voor een bewezenverklaring onvoldoende.
Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 2 zaak met parketnummer 18-009166-20
Ter zitting in hoger beroep is door en namens verdachte vrijspraak bepleit van de onder 3 tenlastegelegde diefstal in vereniging van een jerrycan met benzine. Aangevoerd is dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. De door verdachte verrichte handelingen passen meer bij medeplichtigheid, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dezelfde voorwaarden gelden voor het vaststellen van het plegen van diefstal ‘in vereniging’, zoals in deze zaak tenlastegelegd.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2019 volgt dat verbalisant [verbalisant1] op 2 december 2019 omstreeks 15.30 uur het verzoek kreeg om uit te kijken naar een wit vissersbootje met twee personen er op. Vervolgens ziet verbalisant [verbalisant1] om 15.50 uur op [kanaal1] te [plaats1] een wit vissersbootje met daarin twee personen, naar later blijkt: verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Het bootje meert aan in de haven bij ‘Vakantieboerderij [naam3] ’. Verbalisant ziet dat persoon 1 (het hof begrijpt: verdachte) in de boot blijft zitten en de wal vasthoudt, terwijl persoon 2 (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) op de kant klimt en langs de aangemeerde boten loopt. Verbalisant ziet dat persoon 2 op een zeilboot klimt, dan hoort hij een luik dichtslaan op de zeilboot en hij ziet vervolgens dat persoon 2 weer van de zeilboot afstapt met in zijn handen een groene jerrycan. Verbalisant ziet dat persoon 2 terugloopt naar persoon 1 en dat het bootje vervolgens weer wegvaart in plané/glijvaart. Verdachte 1 is nog steeds degene die vaart. Vervolgens is door verbalisant [verbalisant2] gezien dat er een betonschaar werd gehaald. Omstreeks 16.55 uur ziet verbalisant [verbalisant1] , die positie had ingenomen in de haven, de verdachten weer aan komen varen. Hij ziet dat het bootje aanmeert bij een aldaar gelegen rubberbootje. [verbalisant1] ziet dat persoon 2 overstapt naar de rubberboot waar een 4 PK Yamaha achter zit. Hij ziet dat persoon 1 de rubberboot vasthoudt. [verbalisant1] ziet dat persoon 2 een wit kabelslot doorknipt met de betonschaar en het slot verwijdert. [verbalisant1] ziet dat persoon 2 vervolgens weer in de boot bij persoon 1 stapt en dat de boot wegvaart.
Omstreeks 17.30 uur ziet verbalisant dat hetzelfde bootje met de twee personen weer aan komen varen. Hij ziet dat ze wederom aanmeren bij eerdergenoemd rubberbootje, dat ze met de zijkant van hun eigen boot bij de rubberboot liggen en dat zij beide de buitenboordmotor vastpakken en achter in de rubberboot tillen. Verbalisant [verbalisant1] ziet dat persoon 1 weer plaatsneemt achter het roer en in plané wegvaart richting [plaats2] . Verbalisant is de boot gevolgd en ziet de boot uiteindelijk aanmeren in de vaart “ [naam4] ”. Hier stapt persoon 2 op de wal, waarna persoon 1 weer terug vaart richting de [kanaal3] . Vervolgens ziet verbalisant dat persoon 1 aanmeert in de [adres] . Verbalisant is op hem afgestapt en heeft hem op heterdaad aangehouden. De persoon 1 legitimeerde zich als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995. Volgens ziet verbalisant een man aan komen fietsen die hij herkent als persoon 2. Deze persoon legitimeerde zich als [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994. Verbalisant [verbalisant1] heeft vervolgens in de boot gekeken en zag daar een 4 PK Yamaha buitenboordmotor, een groene jerrycan en een zwarte betonschaar.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgt – voor zover hier van belang – dat hij de groene jerrycan met benzine van de zeilboot heeft weggehaald, dat verdachte op dat moment in de boot wachtte en dat het idee om de buitenboordmotor en jerrycan te stelen ‘van allebei een beetje’ kwam.
Verdachte heeft erkend dat hij op 2 december 2019 samen met [medeverdachte] een buitenboordmotor heeft gestolen, waarbij door [medeverdachte] het slot is doorgeknipt met een kort daarvoor door verdachte gekochte betonschaar. Verdachte heeft ook verklaard dat hij heeft aangemeerd bij een terrein waar alleen maar zeilboten lagen, dat [medeverdachte] dat terrein is opgegaan en dat hij even later terugkwam met een groene jerrycan. Volgens verdachte heeft hij niet met [medeverdachte] gesproken over de jerrycan en dacht hij dat [medeverdachte] even ging plassen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. Verdachte en medeverdachte [verbalisant2] zijn samen naar de haven ‘Vakantieboerderij [naam3] ’ gevaren. Daar is [verbalisant2] van de boot gestapt en (direct) naar een zeilboot gelopen, alwaar hij de groene jerrycan met benzine heeft weggenomen. [verbalisant2] is vervolgens weer teruggelopen naar verdachte, die in de boot zat te wachten. De boot was niet vastgebonden, maar in plaats daarvan hield verdachte de kant vast. [verbalisant2] is met de jerrycan in de boot gestapt, waarna verdachte snel – in plané – is weggevaren om zo het bezit van de jerrycan veilig te stellen. Korte tijd later kopen verdachten een betonschaar en stelen zij een buitenboordmotor. Bij de aanhouding van verdachte liggen de gestolen goederen, waaronder ook de jerrycan, nog steeds in zijn boot, terwijl medeverdachte [verbalisant2] al eerder van de boot is gestapt. Al deze handelingen maken de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Uit bovenstaande vaststellingen volgt bovendien dat niet alleen sprake is van de voor het medeplegen van diefstal vereiste nauwe samenwerking maar ook van de daarvoor vereiste bewuste samenwerking. Daarbij betrekt het hof ook de verklaring van [verbalisant2] waaruit volgt dat het stelen van de jerrycan hun beider was. De verklaring van verdachte in hoger beroep inhoudende dat hij dacht dat [verbalisant2] ging plassen en dat hij geheel op eigen initiatief terugkwam met de jerrycan, acht het hof in het licht van al het voorgaande niet geloofwaardig.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-072256-20 en in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-072256-20:
1.
hij op 3 maart 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (gaspistool), van het merk Ekol, type Firat Compact, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 18-009166-20 (gevoegd):
1.
hij op 2 december 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, een buitenboordmotor die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen buitenboordmotor onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
2.
hij op 2 december 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, een jerrycan met benzine die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan: [naam2] , heeft weggenomen vanaf een boot met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-072256-20 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 2 december 2019 schuldig gemaakt aan twee diefstallen in vereniging, waarvan één met verbreking, door samen met zijn mededader uit de haven een buitenboordmotor en een jerrycan gevuld met benzine weg te nemen. Verdachte en zijn mededader hebben het slot van de buitenboordmotor doorgeknipt met een even daarvoor (met dit doel) gekochte betonschaar.
Diefstal is een ergerlijk feit dat naast schade ook veel hinder veroorzaakt. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendom van een ander. Verdachte heeft alleen maar oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin.
Verder heeft verdachte zich op 3 maart 2020 schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van een vuurwapen, gaspistool, kaliber 9 mm. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dat is in onderhavige zaak, waar verdachte op straat is aangetroffen, liggend op de grond, dronken, en met een vuurwapen in zijn handen, ook zo geweest.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 mei 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer ter zake van diefstal in vereniging. Ook na het plegen van de onderhavige strafbare feiten is verdachte onherroepelijk veroordeeld, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegend, oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren gecombineerd met een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden. Een andere mildere straf doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ook als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Daarbij heeft het hof ook gelet op de enigszins zorgelijke persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting in hoger beroep zijn besproken. Ter zitting is gebleken dat verdachte nog altijd alcohol gebruikt, ook nadat hij een behandeling voor zijn alcoholproblematiek heeft ondergaan. Nu bij het plegen van de feiten ook telkens sprake was van fors alcoholgebruik, kan de voorwaardelijke straf voor verdachte een steun in de rug zijn om kritisch te (blijven) kijken naar zijn eigen alcoholgebruik en zijn gedrag en wellicht opnieuw hulp te zoeken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 5 december 2019 opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummer 96-152718-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar moeten worden verlengd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-072256-20 en in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-072256-20 en in de zaak met parketnummer 18-009166-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2019 parketnummer 96-152718-19, met een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 29 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.