ECLI:NL:GHARL:2021:6391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
200.293.115/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over ontruiming en huurbetalingen tussen verhuurder en huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], de verhuurder, tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 5 september 2020 is aangegaan tussen [appellant] en [geïntimeerde1], die als bewindvoerder optreedt voor de Duitse firma HvGa UG. De huurovereenkomst stipuleert een maandelijkse huur van € 1.250,-. Na de eerste maand is er echter geen huur meer betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 8.750,-. [appellant] heeft [geïntimeerden] c.s. in kort geding gedagvaard en verzocht om ontruiming van de woning en betaling van de achterstallige huur. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat [appellant] heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie tussen [appellant] en [geïntimeerde1] via WhatsApp, waarin [geïntimeerde1] heeft erkend dat hij de huur zou betalen, maar dit niet heeft gedaan. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde1] en dat [geïntimeerde1] de huurder is. Het hof oordeelt dat de huurachterstand voldoende grond biedt voor de gevraagde ontruiming van de woning. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [appellant] toe, inclusief de ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het arrest en de betaling van de achterstallige huur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.115/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 516023)
arrest van 29 juni 2021
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
eiser in eerste aanleg,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.G. Blokziel, die kantoor houdt te Almere,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
hierna:
[geïntimeerde1],
niet verschenen,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
niet verschenen,
3.
[geïntimeerde3],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
niet verschenen,
4.
[geïntimeerde4],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
niet verschenen,

5.[geïntimeerde5] ,

wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
niet verschenen,
6.
[geïntimeerde6],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
niet verschenen,
7.
[geïntimeerde7],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
gedaagde in eerste aanleg,
niet verschenen,
8.
De personen die verblijven in de onroerende zaak, staande en gelegen te [woonplaats1] aan de [a-straat] 18 [woonplaats1],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
gedaagden in eerste aanleg,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
16 maart 2021 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaardingen in hoger beroep d.d. 12 april 2021,
- de memorie van eis,
- een kopie van het bewijs van publicatie van een uittreksel van het aan geïntimeerden
sub 8 betekende exploot in het Parool,
- het tegen geïntimeerden (hierna ook: [geïntimeerden] c.s.) verleende verstek.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep, kort gezegd, vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 maart 2021 en alsnog toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2
[appellant] is eigenaar van de woning aan de [a-straat] 18 te [woonplaats1] (hierna: de woning).
3.3
[appellant] en [geïntimeerde1] hebben op 5 september 2020 een huurovereenkomst getekend ten aanzien van de woning. Als “ondergetekenden” staan vermeld:
[appellant] (…)
EN
Firma
HvGa UG (haftungsbeschränkt)
Herrn [geïntimeerde1]
Beroep: bewindvoerder
Wonende te [b-straat] 45, [plaats1]
3.4
De huurovereenkomst vermeldt dat aan huurpenningen maandelijks € 1.250,- aan [appellant] moet worden voldaan. De laatste pagina van de huurovereenkomst vermeldt de handgeschreven woorden:
onder verhuur mag
3.5
De eerste maand huur is voldaan.
3.6
In een whatsappbericht van [geïntimeerde1] aan [appellant] van 10 oktober 2020 staat onder meer:
Pas op dat je geen problemen maakt bij het huis want ze pakken jouw en ze willen je in de kelder stoppen ik sta daar ook niet achter maar je vraagd er om je weet dat ik betaal wel een paar dagen later maar ik betaal (…)
3.7
Vanaf 1 oktober 2020 is geen huur meer betaald.
3.8
Een whatsappbericht van [geïntimeerde1] aan [appellant] van 31 januari 2021 vermeldt:
Goede middag 31 januarie aan zegging t.a.t.v. hr [appellant] hu geb [geboortedatum] 1983 te [plaats2] in naam van alle huurders en bewoonder of belanghebbenden is bij deze de huur op gezegd en beeindigd per 28 februarie 2021 van de woning [a-straat] 18 [woonplaats1] (…)
3.9
[appellant] heeft [geïntimeerde1] meerdere sommaties gestuurd tot betaling van achterstallige huurpenningen. Daaraan is geen gehoor gegeven.
3.1
Een als bijlage bij een e-mail van het Duitse advocatenkantoor Strick overgelegd uittreksel van de Duitse kamer van koophandel vermeldt dat [geïntimeerde1] op 18 juli 2019 door [A] is opgevolgd als ‘Geschäftsführer’ bij HvGa UG.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerden] c.s. in kort geding gedagvaard en – kort gezegd – veroordeling gevorderd van [geïntimeerden] c.s. tot ontruiming van de woning en gevorderd [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling van de achterstallige huurtermijnen alsmede tot maandelijkse betaling van € 1.250,- tot aan ontruiming, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 maart 2021 de vorderingen van [appellant] jegens gedaagden sub 1 tot en met 7 afgewezen en de dagvaarding in de procedure jegens gedaagden sub 8 nietig verklaard, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] heeft tegen het vonnis van de voorzieningenrechter vier Romeins genummerde grieven in stelling gebracht. Volgens de grieven van [appellant] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte niet bewezen geacht dat [geïntimeerde1] de huurder is van de woning, ten onrechte de gevorderde vordering tot ontruiming en huurbetaling niet toegewezen en ten onrechte ten aanzien van geïntimeerden sub 8 de dagvaarding nietig verklaard. De grieven lenen zich, rekening houdend met door [geïntimeerde1] in eerste aanleg gevoerde verweren, voor gezamenlijke beoordeling.
Wie is huurder?
5.2
De eerste te behandelen vraag is wie huurder is van de woning. Volgens [appellant] is dat [geïntimeerde1] , volgens [geïntimeerde1] is dat de Duitse firma HvGa UG. Bij de beantwoording van de vraag wie bij de tussen partijen in september 2020 gemaakte afspraken de wederpartij van [appellant] was komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan de uitlatingen die zij over en weer hebben gedaan en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Uit het feit dat [geïntimeerde1] zelf de eerste maandhuur en de borg heeft voldaan, alle contacten over de huurovereenkomst via hem liepen, hij zelf in zijn whatsapp-verkeer met [appellant] betaling van nog verschuldigde huurpenningen heeft toegezegd (“je weet dat ik betaal wel een paar dagen later maar ik betaal (…)”) en zelf per whatsapp “in naam van alle huurders en bewoonder of belanghebbenden” [appellant] heeft bericht de huurovereenkomst te beëindigen, leidt het hof af dat [geïntimeerde1] kennelijk heeft beoogd om zelf de huurovereenkomst met [appellant] aan te gaan en uit te voeren en dat [appellant] dat ook zo heeft begrepen en mogen begrijpen. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat de huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde1] in persoon. Ook het door [appellant] genoemde feit dat [geïntimeerde1] ten tijde van ondertekening van de huurovereenkomst geen ‘Geschäftsführer’ bij HvGa UG meer was wijst in die richting. De grief slaagt derhalve.
[geïntimeerde1] dient de woning te ontruimen en de geldvordering van [appellant] te betalen.
5.3
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of het niet door [geïntimeerde1] betwiste, sinds oktober 2020 niet meer betaald worden van huurpenningen grond geeft voor de door [appellant] gewenste veroordeling tot ontruiming. Het hof acht voorshands aannemelijk dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden wegens een tekortkoming op grond van de in hoger beroep door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.4
[appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde1] sinds oktober 2020 geen huur meer heeft betaald en dat daardoor een huurachterstand tot en met 9 april 2021 is ontstaan van € 8.750,-. Een aldus ontstane huurachterstand, die betrekking heeft op een periode van ruim een half jaar, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof in een bodemzaak naar alle waarschijnlijkheid ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
5.5
Bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt dient, zo nodig ambtshalve, mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Het hof acht gezien de steeds verder oplopende huurachterstand dat spoedeisend belang aanwezig en dus een voorlopige voorziening aangewezen, aldus dat [geïntimeerde1] de woning dient te ontruimen. Van [appellant] kan in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De tot ontruiming van de woning strekkende vordering van [appellant] zal daarom worden toegewezen, een en ander zoals nader in het dictum van dit arrest is geformuleerd. Het hof ziet aanleiding om de ontruimingstermijn in redelijkheid te stellen op veertien dagen na betekening van dit arrest.
5.6
Het hof zal de vordering om [geïntimeerde1] te veroordelen tot betaling van achterstallige huurpenningen alsmede tot betaling van maandelijks € 1.250,- voor de maanden tot aan ontruiming eveneens toewijzen, omdat zowel de vordering als het te dien aanzien door [appellant] gestelde spoedeisend belang het hof voldoende aannemelijk voorkomt.
Ook de geïntimeerden 2 t/m 8 dienen de woning te ontruimen
5.7
[appellant] heeft in hoger beroep een verklaring van de gemeente Gooise Meren in het geding gebracht waaruit het hof afleidt dat de gedaagden 2 t/m 7 nog steeds ingeschreven staan op het adres van de woning. Gelet hierop kan er, anders dan de voorzieningenrechter heeft gemeend, niet vanuit worden gegaan dat de onderhuursituatie zonder meer is geëindigd respectievelijk deze personen reeds uit de woning zijn vertrokken. Nu de gevorderde ontruiming het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en het hiervoor omschreven spoedeisend belang ook ten aanzien van deze geïntimeerden aanwezig is, zal deze worden toegewezen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de geïntimeerden sub 8, te weten de onbekende drie nieuwe onderhuurders waarvan [geïntimeerde1] ter zitting heeft bevestigd dat zij zich in de woning bevinden en die, zo constateert het hof op basis van de betekende dagvaarding en de publicatie in het Parool, behoorlijk zijn opgeroepen. Het hof ziet aanleiding om de ontruimingstermijn ook ten aanzien van de geïntimeerden 2 t/m 8 in redelijkheid te stellen op veertien dagen na betekening van dit arrest.

6.De slotsom

6.1
Door het slagen van de genoemde grieven moet het bestreden vonnis worden vernietigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties veroordelen. Het hof stelt die kosten – afgezien van de kosten voor salaris gemachtigde - voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] vast op € 428,09 voor verschotten (explootkosten € 103,83, overige kosten € 15,26, griffierecht € 309,-). Nu het geschil in eerste aanleg inhoudelijk enkel [appellant] en [geïntimeerde1] betrof zal alleen laatstgenoemde worden veroordeeld tot betaling van het salaris van de gemachtigde van [appellant] , dat door het hof wordt begroot op € 656,-.
6.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] – afgezien van de kosten voor salaris gemachtigde - zullen worden vastgesteld op € 563,10 voor verschotten (explootkosten € 207,66, overige kosten € 17,44, griffierecht € 338,-). Nu het geschil in hoger beroep inhoudelijk enkel [appellant] en [geïntimeerde1] betrof zal alleen laatstgenoemde worden veroordeeld tot betaling van het salaris van de gemachtigde van [appellant] , dat door het hof wordt begroot op € 787,- overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief I).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 16 maart 2021 en doet opnieuw recht;
- veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de woning aan de [a-straat] 18 te [woonplaats1] te ontruimen, behoudens de aan [appellant] toebehorende roerende zaken leeg en schoon achter te laten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [appellant] te stellen;
- veroordeelt [geïntimeerde1] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 5.714,21, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot maandelijkse betaling van € 1.250,- vanaf 1 februari 2021 tot aan ontruiming;
- veroordeelt [geïntimeerden] c.s. – behoudens de kosten voor salaris gemachtigde - in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 428,09 voor verschotten en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 563,10 voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
- veroordeelt [geïntimeerde1] in de kosten voor salaris gemachtigde in beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 656,- en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 787,-, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, O.E. Mulder en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
29 juni 2021.