In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], de verhuurder, tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 5 september 2020 is aangegaan tussen [appellant] en [geïntimeerde1], die als bewindvoerder optreedt voor de Duitse firma HvGa UG. De huurovereenkomst stipuleert een maandelijkse huur van € 1.250,-. Na de eerste maand is er echter geen huur meer betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 8.750,-. [appellant] heeft [geïntimeerden] c.s. in kort geding gedagvaard en verzocht om ontruiming van de woning en betaling van de achterstallige huur. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat [appellant] heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie tussen [appellant] en [geïntimeerde1] via WhatsApp, waarin [geïntimeerde1] heeft erkend dat hij de huur zou betalen, maar dit niet heeft gedaan. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde1] en dat [geïntimeerde1] de huurder is. Het hof oordeelt dat de huurachterstand voldoende grond biedt voor de gevraagde ontruiming van de woning. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [appellant] toe, inclusief de ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het arrest en de betaling van de achterstallige huur.