ECLI:NL:GHARL:2021:636

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
Wahv 200.251.509/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebruik maken van de busbaan en opgelegde sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij de betrokkene, een inwoner van Amsterdam, werd beboet voor het gebruik maken van een busbaan aangeduid met 'lijnbus'. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B. de Jong LLB., stelde dat de beslissing van de officier van justitie ondeugdelijk was gemotiveerd en dat er een verkeerde feitcode was gebruikt. De gemachtigde verzocht om een lagere sanctie indien de juiste feitcode zou worden vastgesteld.

Het gerechtshof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de officier van justitie de beroepsgronden van de gemachtigde voldoende had meegewogen. Het hof oordeelde dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De betrokkene had een sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het gebruik maken van de busbaan, en de gemachtigde voerde aan dat feitcode R599C de juiste was, wat zou leiden tot een lager sanctiebedrag.

Het hof concludeerde dat de ambtenaar die de sanctie had opgelegd, de gedraging van de betrokkene correct had vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de opgelegde sanctie. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering door de officier van justitie en de rol van de ambtenaar in het vaststellen van verkeersovertredingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.251.509/01
CJIB-nummer
: 214179334
Uitspraak d.d.
: 25 januari 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is B. de Jong LLB., kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de officier van justitie berust op een ondeugdelijke motivering en dat de kantonrechter dat heeft miskend. Bij de officier van justitie is naar voren gebracht dat er een verkeerde feitcode is gebruikt. De officier van justitie heeft het administratief beroep afgedaan met een standaardbrief en niet inzichtelijk gemaakt om welke reden de aangevoerde argumenten geen doel treffen.
2. De beslissing van de officier van justitie is - voor zover van belang - als volgt gemotiveerd:
“De officier van justitie heeft een afweging gemaakt tussen de argumenten die u in uw beroepschrift heeft vermeld en wat de verbalisant heeft verklaard. De officier van justitie kent doorslaggevende betekenis toe aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de u eerder toegezonden stukken. De officier van justitie heeft verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beschikking.
De officier van justitie heeft op basis van de beschikbare informatie, de inhoud van uw beroepschrift en het gesprek een beslissing genomen. Er wordt doorslaggevende betekening toegekend aan de waarneming van de verbalisant.”
3. Uit deze motivering blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de officier van justitie de door de gemachtigde ingebrachte beroepsgronden bij de beoordeling van het beroep heeft meegewogen en dat de officier van justitie de bezwaren verwerpt onder verwijzing naar de informatie die de ambtenaar heeft verstrekt. Niet kan worden gezegd dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet voldoet aan de eis van artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De bezwaren richten zich verder tegen de opgelegde sanctie. Bij de inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie opgelegd van € 140,- voor: “als weggebruiker gebruik maken van busbaan of -strook aangeduid met lijnbus” (feitcode R622A). Deze gedraging zou zijn verricht op 1 februari 2018 om 19.05 uur op de De Clerqstraat in Amsterdam met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
5. De gemachtigde voert aan dat er een verkeerde feitcode is gebruikt. Feitcode 599C is hier de juiste, namelijk het gebruik maken van een uitsluitend voor lijnbussen en trams bestemde rijbaan of rijstrook als bestuurder van een motorvoertuig. Bij deze feitcode hoort een lager sanctiebedrag. Het verschil tussen al of niet belijning dan wel een geplaatst bord is kennelijk reden geweest om een verschil in sanctiebedrag te bepalen, terwijl feitelijk dezelfde gedraging wordt gepleegd. Nu daar geen rechtvaardiging voor lijkt te bestaan is het niet billijk dat de betrokkene een hoger sanctiebedrag moet betalen dan wanneer er wel een bord had gestaan. De gemachtigde verzoekt - voor zover is komen vast te staan dat de juiste feitcode is gebruikt – het sanctiebedrag lager vast te stellen.
6. De onderhavige gedraging behelst een overtreding van artikel 62 in samenhang met artikel 81 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990), inhoudende – voor zover hier relevant – het volgende:
“Artikel 62: Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.”
“Artikel 81: Busbanen en busstroken waarop het woord is aangebracht mogen slechts worden gebuikt door bestuurders van een lijnbus, een autobus of een tram. Busbanen en busstroken waarop het woord is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus of een tram.”
7. De omschrijving van de gedraging met feitcode R662A luidt:
“als weggebruiker, anders dan als bestuurder van een lijnbus of tram, gebruik maken van een busbaan of - strook aangeduid met: “LIJNBUS””
De omschrijving van de gedraging met feitcode R599C luidt:
“als bestuurder van een motorvoertuig, niet zijnde een lijnbus, in strijd met bord F17 gebruik maken
van een uitsluitend voor lijnbussen en trams bestemde rijbaan of rijstrook.” Dit betreft een overtreding van artikel 62 in samenhang met bord F17 van het RVV 1990.
8. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
9. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik zag dat betrokken voertuig over de trambaan reed. Er waren geen omstandigheden waardoor deze gedraging gepleegd moest worden. Ik heb geen geldige ontheffing waargenomen. (…)
Verklaring betrokkene: ik vind dat ik niks fout heb gedaan.”
10. In het dossier bevindt zich voorts een schrijven van de ambtenaar van 23 mei 2018, waarin deze op ambtsbelofte verklaart:
“Op 1 februari 2018 omstreeks 19.05 zag ik betrokkene gebruik maken van de lijnbusbaan. Deze lijnbusbaan is tevens een trambaan. (…) De feitcode die ik gebruikt heb is de correcte feitcode. De tekst van de feitcode is namelijk: Als weggebruiker, anders dan als bestuurder van een lijnbus of tram, gebruikmaken van een busbaan of – strook aangeduid met “LIJNBUS”.
11. Uit het voorgaande volgt dat de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd op de onder 4. vermelde datum en tijdstip heeft gezien dat het voertuig van de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de busbaan, aangeduid met lijnbus. De gemachtigde heeft onvoldoende aangevoerd om hieraan te twijfelen. Hiermee staat vast de gedraging met feitcode R662A is verricht.
12. Zoals ook de advocaat-generaal in het verweerschrift heeft uitgelegd, ziet de gedraging met feitcode R559C op de situatie dat het bord F17 wordt genegeerd. Uit de gegevens in het dossier kan de aanwezigheid van een bord F17 niet worden opgemaakt. Nu de gemachtigde dit verder niet heeft onderbouwd, stelt het hof vast dat de ambtenaar terecht de feitcode R662A heeft gebruikt.
13. In hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding het bedrag van de sanctie te matigen. De regelgever heeft voor de verschillende gedragingen verschillende sanctiebedragen vastgesteld. Er valt geen hogere regelgeving aan te wijzen die zich verzet tegen de door de regelgever gemaakte keuze. Het hof ziet geen aanleiding om het bedrag van de sanctie vast te stellen op het bij feitcode R559C behorende sanctiebedrag, zoals de gemachtigde heeft verzocht.
14. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
15. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.