ECLI:NL:GHARL:2021:6307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
21-004468-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het niet nakomen van de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1952, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot zijn dochter, die als leerling was ingeschreven bij de Openbare Scholengemeenschap. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en voorwaardelijke hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan zijn zorgplicht, aangezien zijn dochter geregeld ongeoorloofd afwezig was van school. Ondanks de door de verdachte aangevoerde redenen, waaronder menstruatieklachten van zijn dochter, oordeelde het hof dat deze niet voldoende waren om de afwezigheid te rechtvaardigen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van twee weken met een proeftijd van twee jaren en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete van € 400,- werd gelast. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004468-20
Uitspraak d.d.: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 november 2020 met het parketnummer 16-190473-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-082274-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke hechtenis van twee weken met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal vordert tevens dat het hof toewijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het feit zoals is tenlastegelegd veroordeeld tot een geldboete van
€ 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, en één week voorwaardelijke hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de kantonrechter de hierboven genoemde vordering tot tenuitvoerlegging deels toegewezen tot een van bedrag € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 oktober 2019 tot en met 26 mei 2020 te [plaats] , althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam1] , geboren op [geboortedatum] 2003, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam1] , geboren op [geboortedatum] 2003, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten Openbare Scholengemeenschap [naam2] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging ten aanzien van het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig artikel 2 lid 1 Leerplichtwet 1969 te zorgen dat zijn dochter [naam1] geregeld de school bezocht waar zij ingeschreven stond. Verdachte heeft dit feit ontkend.
De verdachte heeft op het onderzoek op de terechtzitting van het hof het verweer gevoerd dat hij moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd. Ter onderbouwing heeft de verdachte aangevoerd dat hij zijn dochter geoorloofd thuis heeft gelaten vanwege menstruatieklachten. Zij gebruikt voor deze klachten medicatie. Als bewijs heeft de verdachte medische rapporten overhandigd aan het hof.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het dossier volgt dat [naam1] , de dochter van verdachte, vaak zowel geoorloofd als ongeoorloofd afwezig is. Het hof erkent dat het mogelijk is dat [naam1] vanwege menstruatieklachten thuis is gebleven. Dit kan onder omstandigheden een zware periode zijn voor een meisje, zodanig dat het voor haar niet mogelijk is naar school te gaan. De overhandigde medische stukken bevestigen dat hier in het geval van de dochter van verdachte sprake is geweest. Echter, de menstruatieklachten verklaren niet waarom [naam1] naast haar geoorloofde afwezigheid op school ook een groot aantal uren/dagen ongeoorloofd afwezig is geweest. Hierbij merkt het hof op dat menstruatieklachten regelmatig terug kunnen komen, maar op een gegeven moment ook over zijn wanneer de menstruatieperiode voorbij is. De door verdachte overgelegde medische stukken geven niet aan dat dit in het geval van de dochter van verdachte anders is.
Zij was leerplichtig en diende geregeld naar de school te gaan waar zij ingeschreven stond. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van verdachte, omdat hij het gezag uitoefende over [naam1] . Hier heeft hij niet aan voldaan.
Gelet op het voorgaande is hetgeen de verdachte heeft aangevoerd ontoereikend om te kunnen aannemen dat [naam1] constant geoorloofd afwezig was en dat de verdachte zich daarom niet schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van artikel 2 lid 1 Leerplichtwet 1969. Dit betekent dat, op grond van de bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat zijn dochter [naam1] geregeld de school bezocht waar zij ingeschreven stond.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 oktober 2019 tot en met 26 mei 2020 te [plaats] , als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam1] , geboren op [geboortedatum] 2003, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten Openbare Scholengemeenschap [naam2] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Leerplichtwet 1969 doordat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ervoor te zorgen dat zijn dochter [naam1] in de bewezenverklaarde periode geregeld de school bezocht waar zij stond ingeschreven als bedoeld in de Leerplichtwet 1969. Hiermee heeft de verdachte er blijk van gegeven onvoldoende belang toe te kennen aan het nut en de noodzaak van de in de Leerplichtwet 1969 opgenomen rechten en plichten die onderwijs - op welke wijze dan ook - voor alle kinderen waarborgen.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 11 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die rechters in vergelijkbare zaken opleggen.
Alles afwegend is het hof gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan – met de advocaat-generaal – van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke hechtenis van twee weken met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 18 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete van
€ 400,-, subsidiair 8 dagen hechtenis, met het parketnummer 16-082274-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c en 24a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Almere van 18 juni 2018, parketnummer 16-082274-18, te weten van:
een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
8 (acht) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 23 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.