ECLI:NL:GHARL:2021:6306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
21-004538-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldheling van een scooter met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, werd veroordeeld voor schuldheling van een scooter. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet redelijkerwijs kon vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was. De verdachte had op 20 augustus 2020 een scooter (merk Piaggio, Vespa Sprint) voorhanden, waarvan de sloten geforceerd waren. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, had moeten vermoeden dat de scooter gestolen was. De politierechter had eerder een werkstraf van dertig uren opgelegd, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen. Het hof bevestigde deze straf en gelastte de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van honderdtwintig uren werkstraf. Het hof paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 77c, 77g, 77m, 77n en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004538-20
Uitspraak d.d.: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2020 met parketnummer 18-213382-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-159820-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie, en tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. T.W. Delhaye, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te [plaats1] , een goed, te weten een scooter (bromfiets) (merk Piaggio, Vespa Sprint) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging ten aanzien van het bewijs

Namens verdachte heeft de raadsman op de terechtzitting van het hof het verweer herhaald dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd.
Ter onderbouwing heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – onder meer aangevoerd dat verdachte, door een scooter voorhanden te hebben die kort tevoren gestolen bleek te zijn en die moest worden gestart met een lepel, misschien wel onhandig is geweest, maar dat niet sprake is van een zodanig aanmerkelijke grove onvoorzichtigheid aan de zijde van verdachte dat van schuldheling kan worden gesproken. Verdachte heeft daarnaast bij de politierechter naar waarheid verklaard, dat hij de scooter onder [naam1] heeft weggenomen zonder te weten dat die scooter van diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende:
Blijkens de aangifte [1] d.d. 25 augustus 2020 van [naam2] is tussen 7 augustus 2020 en 11 augustus 2020 een bromscooter van merk/type Piaggio Vespa Sprint met kenteken [kenteken] en met bouwjaar 2018 in [plaats2] gestolen. Op 20 augustus 2020 heeft de politie een melding gekregen dat verdachte zich op het adres [adres] te [plaats1] bevond en dat hij een gestolen scooter bij zich had. [2] Ter plaatse troffen de verbalisanten verdachte en een zwarte Vespa scooter met kenteken [kenteken] aan. Verdachte heeft op 20 augustus 2020 tegenover de politie over deze scooter onder meer verklaard [3] – zakelijk weergegeven – dat hij de scooter had geleend van [naam1] die tot voor kort met hem een portiek bij zijn woning in [woonplaats] deelde. Ook verklaarde verdachte dat de scooter kon worden gestart met een autosleutel, een stok of een lepel. Tenslotte is blijkens foto’s daarvan [4] voor eenieder duidelijk zichtbaar dat het contactslot van de Piaggio Vespa Sprint met kenteken [kenteken] en het slot in de buddyseat van die scooter zijn geforceerd.
Onder deze omstandigheden, te weten dat de sloten van de relatief jonge scooter waren geforceerd en het contactslot zodanig dat de scooter zelfs met een lepel kon worden gestart, had het op de weg van verdachte gelegen om, voordat hij van de scooter gebruik zou gaan maken, nader onderzoek te doen naar de herkomst ervan. Verdachte had immers op grond van deze feiten en omstandigheden op het moment dat hij over de scooter ging beschikken redelijkerwijs moeten vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was. Door desondanks zonder nader onderzoek gebruik te maken van de scooter heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2020 te [plaats1] , een goed, te weten een scooter (bromfiets) (merk Piaggio, Vespa Sprint) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling en hij heeft daardoor bijgedragen aan het in stand houden van een crimineel circuit door gebruik te gaan maken van een van misdrijf afkomstige scooter.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 mei 2021 en op hetgeen de raadsman omtrent de meest recente justitiële contacten van verdachte heeft vermeld. Verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld wegens onder meer vermogensdelicten, en die veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Verdachte was bij het plegen van het feit net 18 jaar. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof ziet – evenals de reclassering – mede gelet op voornoemde reclasseringsadvies in de persoonlijkheid van verdachte reden om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het hof zal daarom het advies overnemen en de zaak afdoen volgens de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband, acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van dertig uren passend en geboden. Met oplegging van een andere of lagere straf zou onvoldoende recht worden gedaan aan de voornoemde aard en ernst van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 30 oktober 2018, onder parketnummer 18-159820-18, opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De raadsman heeft op de terechtzitting van het hof aangevoerd dat, gelet op hetgeen in de onderhavige strafzaak is ten laste gelegd, tenuitvoerlegging van een werkstraf van honderdtwintig uren voor verdachte wel heel erg zwaar is. Daar komt volgens de raadsman nog bij dat verdachte inmiddels op de goede weg is met het vinden van passende begeleiding, zodat er alle reden is voor matiging van de ten uitvoer te leggen straf.
In hetgeen door de raadsman op de zitting van het hof daaromtrent is aangevoerd en in de inhoud van het dossier vindt het hof geen aanleiding voor matiging van de ten uitvoer te leggen straf, nu hieruit niet valt af te leiden dat verdachte zijn leven inmiddels dusdanig goed op de rails heeft dat verdachte dan wel de samenleving geen baat zou hebben bij de integrale tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf (waarvan verdachte wist dat deze hem boven het hoofd hing). Daarom zal de integrale tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 77c, 77g, 77m, 77n en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 oktober 2018, onder parketnummer 18-159820-18, te weten van:
een
taakstraf,bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 23 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL0100-2020217799-1, d.d. 25 augustus 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 6 tot en met 8 van een dossier met zaakregistratienummer PL0100-2020229329).
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0100-2020228327-4, d.d. 20 augustus 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijden 24 en 25 van een dossier met zaakregistratienummer PL0100-2020229329).
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0100-2020228327-7, d.d. 20 augustus 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 26 tot en met 30 van een dossier met zaakregistratienummer PL0100-2020229329).
4.Foto’s van de Piaggio Vespa Sprint met kenteken [kenteken] , zoals weergegeven op bladzijde 22 van een dossier met zaakregistratienummer PL0100-2020229329.