In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 70.050,-, die door de rechtbank was toegewezen. De betrokkene, geboren in 1954 en wonende in [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de rechtbank de vordering van de officier van justitie had toegewezen. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald en het hof verzocht het bedrag vast te stellen op € 70.050,-. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij kosten heeft gemaakt voor een leaseauto, die hij in mindering wilde brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Het hof heeft de verklaring van de betrokkene over het gebruik van de leaseauto en de kosten die hij heeft gemaakt, niet geloofwaardig geacht. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden.