ECLI:NL:GHARL:2021:63

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
200.280.893/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over geliberaliseerde pachtovereenkomst tussen melkveehouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de verplichting tot het sluiten van een geliberaliseerde pachtovereenkomst tussen twee partijen die betrokken zijn bij een melkveebedrijf. De appellanten, [appellant1] en [appellant2] B.V., hebben in eerste aanleg verloren en vorderen in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die hen had veroordeeld om een pachtovereenkomst te sluiten met de geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]. De kwestie draait om de vraag of de verplichting tot het sluiten van deze pachtovereenkomst onderdeel uitmaakt van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van een samenwerkingsverband dat in de koopovereenkomst is vastgelegd. Het hof overweegt dat de belangen van de geïntimeerden bij het verkrijgen van de pacht groot zijn, gezien hun afhankelijkheid van de percelen voor hun bedrijfsvoering. Het hof oordeelt dat er voldoende grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening, maar beperkt deze tot 1 januari 2022, in afwachting van de uitspraak van de bodemrechter. Het hof compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.893/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, 129952)
arrest in kort geding van 5 januari 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen:
[appellant1],
2. [appellant2] Holding B.V.,
gevestigd te [A] ,
hierna te noemen:
[appellant2] B.V.,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M.J.G. Peters, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
beiden wonende te [B] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
20 april 2020 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 mei 2020, met grieven en producties,
- de memorie van eis van 2 juni 2020,
- een formulier H2 van [geïntimeerden] c.s. van 2 juli 2020,
- een akte uitlaten van [appellanten] c.s. van 16 juni 2020,
- een formulier H16 van [geïntimeerden] c.s. van 16 juni 2020, met bijlagen,
- het arrest van de pachtkamer van het hof van 14 juli 2020,
- de memorie van antwoord van 21 juli 2020, met producties,
- het arrest van 8 september 2020,
- de brief van [geïntimeerden] c.s. van 25 november 2020, houdende toezending enkele producties,
- een akte overlegging producties van [appellanten] , ingekomen op 26 november 2020,
- een e-mail van [appellanten] van 7 december 2020 houdende toezending van een productie.
2.2
Op 8 december 2020 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat ambtshalve aan het dossier is toegevoegd.
2.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.4
[appellanten] c.s. vorderen samengevat het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 april 2020 te vernietigen, opnieuw recht doende de door de voorzieningenrechter toegewezen vorderingen alsnog af te wijzen en de tussen partijen gesloten pachtovereenkomst te ontbinden. Daarnaast vorderen [appellanten] c.s. opheffing van de door [geïntimeerden] c.s. gelegde beslagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
[geïntimeerden] c.s. hebben van [appellanten] een melkveebedrijf te [C] gekocht, bestaande uit twee bedrijfswoningen, een ligboxenstal, een berging/jongveestal, de ondergrond van de gebouwen en cultuurgrond.
3.3
In de koopovereenkomst, door [appellanten] getekend op 28 september 2018 en door [geïntimeerden] c.s. op 2 oktober 2018, zijn voor zover hier van belang de volgende aanvullende bepalingen opgenomen:
"Artikel 20 Nadere-/afwijkende afspraken.
(...)
20.5
Dat er een samenwerkingsverband voor een minimale duur van vijf jaren tussen koper en verkoper wordt aangegaan. Dit dient door partijen nog nader te worden uitgewerkt. Het doel van het samenwerkingsverband is de gezamenlijke uitoefening van het melkveebedrijf in de ruimste zin van het woord.
20.6
Het nieuw te vormen samenwerkingsverband betreft in de vorm van een vennootschap onder firma of maatschap.
20.7
De verkoper zal 1.000 kilogram fosfaat in gebruik en genot in het samenwerkingsverband inbrengen tegen een jaarlijkse voorbeloning in de winstverdeling van het samenwerkingsverband ter grootte van EUR 24.400.
Daarnaast verplicht verkoper zich jegens koper om de fosfaatrechten na het verstrijken van een periode van zeven jaar aan koper over te dragen tegen een optieprijs in het zevende jaar ter grootte van EUR 48.800.
20.8
De verkoper zal 500 kg fosfaatrechten in gebruik en genot in het samenwerkingsverband inbrengen tegen een voorbeloning van 27 euro/kg/jaar voor een minimale duur van 5 jaren. (...)
20.9
Dat verkoper de te velde staande mais oogst (2018) in de aanwezige sleufsilo's op het erf kuilt, koper koopt de mais voor € 45,-- /ton.
20.1
Dat de gepachte percelen worden geleverd onder goedkeuring van de verpachtende stichting (Stichting Jan Rigterink Fonds). Dit dient nog schriftelijk te worden vastgelegd. (...)
20.12
Verkoper geeft de buiten de verkoop gehouden percelen landbouwgrond totaal ca. 17.90.00 ha, in gebruik aan koper voor de duur van 5 jaren ingaande op 1 januari 2019 op basis van een nog tussen partijen te sluiten geliberaliseerde pachtovereenkomst in de zin van artikel 7:397 lid 1 Burgerlijk Wetboek. De pachtsom bedraagt alsdan € 800,-- per ha per jaar te verhogen met 50% van de waterschapslasten per ha per jaar. (...)
20.13
Na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode van 5 jaren krijgt koper het eerste recht van gebruik op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst of een daarvoor wettelijke in de plaats getreden overeenkomst voor de duur van 4 jaar tegen een vergoeding van € 800,-- per ha. Partijen staan uitdrukkelijk geen reguliere pachtovereenkomst voor ogen. Maakt koper geen gebruik van zijn voorkeursrecht is verkoper vrij de grond aan een derde in gebruik te geven.
20.14
Aanbiedingsverplichting
Indien verkoper (...) over wenst te gaan tot vervreemding geheel of gedeeltelijk van de buiten deze koop gehouden percelen landbouwgrond kadastraal bekend gemeente [D] sectie M 8 Sectie M 2691(hof: lees 269)
Sectie M 333 en gedeeltelijk Sectie M 350 is verkoper verplicht dit in koop aan te bieden aan de koper (...)."
3.4
De levering is twee keer uitgesteld omdat [geïntimeerden] c.s. de financiering van de
koop niet konden rondkrijgen. [appellant1] heeft de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen. Partijen hebben op 10 mei 2019 een "Vaststellingsovereenkomst tevens aanvulling koopovereenkomst" gesloten. In die overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat [appellant1] de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingetrokken en dat partijen alsnog uitvoering zullen geven aan de bepalingen in de koopovereenkomst. Verder zijn onder meer de artikelen 20.6 en 20.10 uit de koopovereenkomst gewijzigd en zijn enkele andere artikelen, waaronder artikel 20.11, komen te vervallen.
3.5
De levering van het melkveebedrijf inclusief opstallen heeft plaatsgevonden op 14 juni 2019.
3.6
[appellant1] heeft ter uitwerking van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 20.5 van de koopovereenkomst een conceptovereenkomst laten opstellen. [geïntimeerden] c.s. heeft niet ingestemd met dit concept. Partijen hebben hierover gecorrespondeerd.
3.7
Op 6 december 2019 heeft [appellant1] de in artikel 20.12 bedoelde en in artikel 20.14 van de koopovereenkomst vermelde percelen kadastraal bekend gemeente [D] sectie M, nummers 8, 269, 333 en 350 (hierna: de percelen) overgedragen aan [appellant2] B.V.
3.8
Op 10 december 2019 heeft [appellant1] de partiële ontbinding ingeroepen van de
volgens hem niet tot uitvoering gebrachte onderdelen van de koopovereenkomst, te weten
de artikelen 20.5 tot en met 20.14. Op 17 december 2019 hebben [geïntimeerden] c.s. de partiële ontbinding van de overeenkomst ingeroepen en wel voor zover het de verbintenissen uit de artikelen 20.5 tot en met 20.8 betreft.
3.9
Op 17 februari 2020 hebben [geïntimeerden] c.s. beslag gelegd op de percelen, ter
verzekering van hun vordering tot levering ervan, en derdenbeslag ten laste van [appellant1]
onder [appellant2] B.V., de Rabobank en de Volksbank ter verzekering van hun geldvorderingen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerden] c.s. hebben in eerste aanleg in conventie na vermindering van eis samengevat gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom:
- [appellant1] te veroordelen om met [geïntimeerden] c.s. de in artikel 20.12. van de koopovereenkomst bedoelde geliberaliseerde pachtovereenkomst te sluiten waarbij [appellant1] de cultuurgrond voor vijf jaren verpacht aan [geïntimeerden] c.s. met een optie tot verlenging met nogmaals vijf jaren voor een pachtprijs van € 800,- per hectare per jaar, te verhogen met 50% van de waterschapslasten per hectare per jaar ingaande 1 januari 2020;
- [appellanten] c.s. te veroordelen de gronden die [appellant1] aan [geïntimeerden] c.s. moet verpachten
binnen drie dagen na betekening van dit vonnis feitelijk ter beschikking aan [geïntimeerden] c.s. te
stellen;
- [appellanten] c.s. te verbieden om de cultuurgrond onder welke titel ook in gebruik te geven
of te vervreemden of bezwaren.
4.2
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg in reconventie na vermindering van eis samengevat gevorderd [geïntimeerden] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot opheffing van alle beslagen.
4.3
De voorzieningenrechter heeft in conventie de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsommen. De vordering in reconventie van [appellanten] c.s. heeft de voorzieningenrechter afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde1] ook in hoger beroep voldoende spoedeisend belang hebben bij het treffen van de door hun gevraagde voorzieningen. [appellanten] c.s. hebben, als gedaagde partijen in eerste aanleg in conventie, daarentegen belang bij ongedaanmaking van de door de voorzieningenrechter ten aanzien van hen uitgesproken veroordelingen. Daarnaast hebben zij een voldoende spoedeisend belang bij ongedaanmaking van de onder hen gelegde beslagen.
5.2
[geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat [appellanten] c.s. geen belang hebben bij vernietiging van onderdeel 5.1 van het dictum, de veroordeling tot het verpachten de percelen aan hen, omdat [appellanten] c.s. geen grieven hebben aangevoerd tegen onderdeel 5.2 van het dictum, waarin [appellanten] c.s. zijn veroordeeld tot het feitelijk ter beschikking stellen van deze percelen aan hen en onderdeel 5.3 van het dictum waarin het [appellanten] c.s. is verboden de percelen aan een ander in gebruik te geven of aan een ander te vervreemden of te bezwaren.
5.3
Het hof passeert dit verweer. Tussen de door [geïntimeerden] c.s. in eerste aanleg gevorderde veroordeling van [appellant1] tot het verpachten aan hen van de percelen en de eveneens door hen (in dat verband) gevorderde veroordeling van [appellanten] c.s. tot het feitelijk aan hen ter beschikking stellen van de percelen en het gevorderde verbod tot het vervreemden of bezwaren van de percelen bestaat een nauwe samenhang. De voorzieningenrechter heeft in zijn rechtsoverwegingen uitsluitend aandacht besteed aan de vordering de percelen aan [geïntimeerden] c.s. te verpachten en is aan beide nevenvorderingen voorbij gegaan. Niettemin heeft de voorzieningenrechter kennelijk met het oog op de nauwe verwevenheid van de drie vorderingen in zijn vonnis alle vorderingen toegewezen op grond van de rechtsoverwegingen ten aanzien van de vordering de percelen te verpachten aan [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s. hebben vernietiging gevorderd van het vonnis van de voorzieningenrechter en afwijzing van alle voorzieningen die de voorzieningenrechter heeft toegewezen. Gelet op een en ander hebben [appellanten] c.s. geen afzonderlijke grieven hoeven te formuleren ter zake van de onderdelen 5.2 en 5.3 van het dictum. Deze vormen mede onderwerp van geschil in hoger beroep.
5.4
[appellanten] c.s. hebben geen belang bij een beoordeling van grief 1, waarin bezwaren worden geuit met betrekking tot de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling van de zaak door de voorzieningenrechter, omdat het geschil in hoger beroep opnieuw wordt beoordeeld en [appellanten] c.s. in de gelegenheid zijn geweest hun standpunten zowel schriftelijk als mondeling toe te lichten.
5.5
Partijen hebben ter zitting bevestigd dat voor zover het betreft de kortgedingprocedure het geschil is terug te brengen tot de vraag of de verplichting van [appellant1] tot het sluiten van een pachtovereenkomst onderdeel uitmaakt van de afspraken met betrekking tot het aangaan van het samenwerkingsverband, dan wel dat deze verplichting daar los van staat.
5.6
Naar het oordeel van het hof kan die vraag op verschillende manieren worden beantwoord en is voor de uitleg van de relevante onderdelen van de koopovereenkomst en meer in het bijzonder de samenhang daartussen mogelijk getuigenbewijs noodzakelijk. Daar leent de kortgedingprocedure zich niet voor. Het is aan de bodemrechter een uitspraak te doen over de uitleg van de bepalingen in de koopovereenkomst.
5.7
In afwachting van de uitspraak van de bodemrechter is het de vraag of het belang van [geïntimeerden] c.s. bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen zo groot is dat het belang van [appellanten] c.s. daar voor moet wijken.
5.8
Ter zitting is komen vast te staan dat [geïntimeerden] c.s. met het oog op de continuïteit van hun melkveehouderij er een groot belang bij hebben voor langere termijn te kunnen beschikken over de percelen. Zij gebruiken de percelen deels voor de verbouw van mais en deels als weiland. Daarnaast is het voor [geïntimeerden] c.s. in verband met de grondgebondenheid van hun melkveehouderij van belang over deze percelen te kunnen beschikken in het kader van de uitvoering van de meststoffenwetgeving.
5.9
[appellanten] c.s. hebben benadrukt dat het voor hen van belang is dat de samenhang tussen de verschillende afspraken gemaakt in de koopovereenkomst niet wordt doorbroken. Daarnaast is het voor hen van belang dat zij de weilanden samen met de hen toegekende fosfaatrechten aan een mogelijke gegadigde kunnen aanbieden.
5.1
Het hof betrekt bij zijn beoordeling dat het zowel voor [geïntimeerden] c.s. als voor [appellanten] c.s. van belang is dat in elk geval zekerheid over het gebruik van de percelen voor het komende groeiseizoen (2021) bestaat. [appellanten] c.s. hebben ter zitting met zoveel woorden te kennen gegeven het niet onoverkomelijk te vinden de percelen voor het komende seizoen aan [geïntimeerden] c.s. in geliberaliseerde pacht uit te geven.
5.11
Bij afweging van de onderscheiden belangen moet worden geoordeeld dat er met het oog op de continuïteit in de bedrijfsvoering van [geïntimeerden] c.s. voldoende grond bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening tot het moment dat de bodemrechter in eerste aanleg einduitspraak zal hebben gedaan, doch gelet op de belangen van [appellanten] c.s. vooralsnog niet langer dan tot 1 januari 2022. Het hof zal in die zin beslissen.
5.12
De grieven van [appellanten] c.s. slagen in zoverre. Het vonnis van de kantonrechter van 20 april 2020, wat het karakter oversteeg van een voorlopige (provisionele) voorziening voor de duur van de procedure, kan daarom niet ongewijzigd in stand blijven. Wat in de grieven verder nog is aangevoerd met betrekking tot de verplichting een pachtovereenkomst te sluiten hoeft in verband met deze procedure (zie 5.6) niet meer te worden besproken.
5.13
Voor opheffing van de door [geïntimeerden] c.s. gelegde beslagen bestaat naar het oordeel van het hof op dit moment geen grond. [appellanten] c.s. hebben onvoldoende redenen aangegeven waarom het door [geïntimeerden] c.s. gelegde beslag op dit moment moet worden opgeheven. Grief 10 treft geen doel.
5.14
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 april 2020 voor zover in conventie gewezen en doet opnieuw recht;
veroordeelt [appellant1] om met [geïntimeerden] c.s. de in artikel 20.12 van de koopovereenkomst bedoelde geliberaliseerde pachtovereenkomst te sluiten waarbij [appellant1] de cultuurgronden kadastraal bekend gemeente [D] , Sectie M, nummer 8, 269, 333 en 350, in totaal 17.87.37 hectare, met ingang van 1 januari 2020 aan [geïntimeerden] c.s. verpacht voor € 800,- per hectare per jaar, tot het tijdstip dat een einduitspraak in de bodemprocedure in eerste aanleg zal zijn gedaan, doch uiterlijk tot 1 januari 2022;
veroordeelt [appellant1] en [appellant2] B.V. om genoemde percelen voor de duur van de hiervoor getroffen voorlopige voorziening feitelijk ter beschikking te stelen aan [geïntimeerden] c.s.;
verbiedt [appellant1] en [appellant2] B.V. om genoemde percelen voor de duur van de hiervoor getroffen voorlopige voorziening aan een ander in gebruik te geven of aan enig ander te vervreemden of te bezwaren;
compenseert de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep in die zijn dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J.H. Hofstee, J.H. Kuiper en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
5 januari 2021.