ECLI:NL:GHARL:2021:6293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
21-000691-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling door buurman met een scherp voorwerp in de nek te snijden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, nadat hij op 16 juli 2019 zijn buurman met een scherp voorwerp in de nek heeft gesneden. De politierechter had eerder een taakstraf van 80 uren opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 120 uren, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 250,- voor immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het primair tenlastegelegde feit, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak. De bewijsvoering was voldoende, onder andere door de verklaring van de benadeelde partij en ondersteunend bewijs van getuigen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000691-20
Uitspraak d.d.: 22 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2020 met parketnummer 18-223421-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 80 uren. De advocaat-generaal heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, bestaande uit € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. Kuiters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 31 januari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding, bestaande uit € 20.206,20 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, toegewezen tot een bedrag van € 250, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp in de nek van die [benadeelde partij] heeft gesneden, geslagen en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde partij] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp voorwerp in de nek van de [benadeelde partij] te snijden, slaan en/of te duwen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er naast de verklaring van aangever [benadeelde partij] zelf geen ander aanvullend bewijs is dat aangever in de woning van verdachte is geweest en dat verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft begaan. Zo zijn er bijvoorbeeld geen sporen van bloed en/of geweld aangetroffen en is evenmin een mes aangetroffen in (en nabij) de woning van verdachte. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat volgens aangever de tenlastegelegde handelingen rond 05:15 uur zouden hebben plaatsgevonden en rond 05:45 uur de politie pas ter plaatse was. Toen de politie bij de woning van aangever arriveerde, trof men een verwarde man aan die geen aangifte wil doen. Omdat aangever met andere buren in de buurt ruzie had, is niet uitgesloten dat hij door toedoen van anderen dan verdachte letsel heeft opgelopen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juli 2019 heeft aangever [benadeelde partij] onder meer verklaard dat hij op 16 juli 2019 bij verdachte in diens woning op bezoek was. Zij hebben tot in de vroege ochtend zitten praten en een aantal borrels gedronken, terwijl de moeder van verdachte tevens beneden in de voorkamer lag (het hof begrijpt: beneden lag te slapen). Toen aangever rond 05:15 uur aanstalten maakte om naar huis te gaan en een opmerking maakte over een andere buurman, zei verdachte tegen aangever dat hij per direct zijn huis moest verlaten. Aangever heeft verklaard dat hij in de buurt van een geluidsinstallatie stond en dat de verdachte achter hem stond. Hij voelde vervolgens iets in zijn nek. Eenmaal thuis aangekomen, kwam aangever tot de ontdekking dat zijn nek bloedde en dat er verwondingen in zijn nek zaten.
Voor de verklaring van aangever is steunbewijs aanwezig in hetgeen verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, in zoverre dat aangever wel eens bij verdachte thuis is geweest, zijn moeder beneden in de voorkamer sliep en hij in de woonkamer een geluidsinstallatie heeft staan. Het hof acht daarnaast het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2019 redengevend, waaruit blijkt dat de echtgenote van aangever, [naam] , heeft verklaard dat zij aangever die desbetreffende nacht de slaapkamer binnen zag lopen en dat hij onder het bloed zat. Verder werd door de verbalisanten ter plaatse in de woning van aangever rond 05:45 uur zelf waargenomen dat deze in zijn nek een horizontale wond had zitten van ongeveer 10 centimeter lang en 2 à 3 millimeter breed, waar gedroogd bloed in zat. Tevens heeft het hof acht geslagen op de geneeskundige verklaring van de GGD Fryslân d.d. 18 juli 2019, waaruit blijkt dat in de nek van aangever twee huidletsels in dwarse richting zijn aangetroffen, waarvan de onderste 10 centimeter lang was. Door de forensische arts is geconcludeerd dat het letsel recent was ontstaan door scherp uitwendig geweld. Het hof is van oordeel dat, gezien het voorgaande, aan de wettelijke eisen met betrekking tot de bewijsvoering, meer in het bijzonder: het bewijsminimum, is voldaan. Het door aangever gestelde met betrekking tot de ontstaanswijze van het door hem bekomen letsel past bij het hiervoor beschrevene omtrent het voorafgaand verblijf in de woning van verdachte, het aantreffen van aangever door zijn vrouw en door de politie met bloed in zijn nek en de letselverklaring van de GGD. Dat door de verbalisanten geen sporen van geweld, bloed of een mes in (en nabij) de woning van verdachte zijn aangetroffen, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Tevens biedt het dossier voor de alternatieve lezing die door de verdediging naar voren is gebracht, geen enkel aanknopingspunt, terwijl verdachte die lezing ook ter terechtzitting op geen enkele wijze handen en voeten heeft gegeven. Het hof acht het door de raadsman geschetste alternatieve scenario mitsdien niet aannemelijk. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve door het hof op alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 16 juli 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet met een scherp voorwerp in de nek van die [benadeelde partij] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door zijn buurman, die ’s avonds bij hem op bezoek was geweest en met wie hij tot in de vroege ochtend een paar borrels had genuttigd, onverhoeds met een scherp voorwerp in de nek te snijden. Als gevolg hiervan heeft aangever letsel in de vorm van snijletsels aan zijn nek, die gehecht moesten worden, opgelopen. Het hof acht dit een ernstig feit. Verdachte heeft, door aldus te handelen, een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer langere tijd gevolgen heeft ondervonden van hetgeen heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft met zijn zwijgende dan wel ontkennende houding blijk gegeven geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel van justitiële documentatie d.d. 10 mei 2021 - eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
Naar het oordeel van het hof kan evenwel niet worden volstaan met de duur van de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf, omdat daarin de ernst en aard van het feit - het onverhoeds en zonder dat hier iets aan vooraf ging snijden met een scherp voorwerp in iemands nek, een plek waar zich vitale delen van het lichaam bevinden - onvoldoende tot uitdrukking komen. Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding om verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze initiële vordering bedroeg € 21.706,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu verdachte van het tenlastegelegde feit vrijgesproken dient te worden. Subsidiair dient de vordering van de benadeelde partij volgens de raadsman te worden gematigd nu uit de toelichting op de vordering is gebleken dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het toedoen van andere buren en niet verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan op de hiervoor omschreven wijze. De politierechter heeft aan de benadeelde partij een bedrag van 250,- euro toegekend en de benadeelde partij voor het overige in diens vordering niet-ontvankelijk verklaard. Aangezien de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gesteld en zijn oorspronkelijke vordering aldaar heeft gehandhaafd zal het hof volstaan met toewijzing van een bedrag van 250,- euro.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2019.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 22 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.