ECLI:NL:GHARL:2021:6283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
21-000490-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank had het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 32.577,70, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en het bedrag opnieuw vastgesteld op € 17.167,73. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengst van één oogst van de hennepkwekerij, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de kosten en de samenwerking tussen de betrokkene en een andere persoon, [naam1].

Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De betrokkene had op 26 januari 2018 hoger beroep ingesteld, en het hof heeft op 22 juni 2021 arrest gewezen, wat betekent dat de redelijke termijn met bijna anderhalf jaar is overschreden. Hierdoor heeft het hof besloten het bedrag van de betalingsverplichting aan de Staat te verminderen met ruim 15%, waardoor de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 14.500,-.

Daarnaast heeft het hof de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 290 dagen, in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof, met mr. A.H. toe Laer als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000490-18
Uitspraak d.d.: 22 juni 2021
TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2018 met parketnummer 18-750061-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De rechtbank heeft het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 32.577,70 en heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van datzelfde bedrag.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 65.155,41 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag. Ter zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie zijn vordering beperkt tot een bedrag van € 32.577,70.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 32.577,70 en dat aan hem de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.000,-.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 6.000,-. De betrokkene heeft verklaard dat [naam1] de kwekerij heeft opgebouwd, waarna de betrokkene hem heeft geholpen met het onderhouden daarvan. Volgens de betrokkene is er twee keer geoogst. De eerste oogst was echter geheel voor [naam1] zelf. De opbrengst van de tweede oogst hebben zij verdeeld. De derde oogst had nog niet plaatsgevonden toen de kwekerij werd ontdekt. De betrokkene stelt dat hij van de tweede oogst ongeveer 2 kilogram gedroogde hennep heeft gekregen, dat hij die heeft verkocht en dat hij daar € 6.000,- voor heeft gekregen. Aldus heeft de kwekerij hem in totaal slechts € 6.000,- opgebracht.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij vonnis van rechtbank Noord-Nederland van 17 januari 2018 (parketnummer 18-750061-17) ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 17.167,73. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Op 19 juni 2017 werd op het perceel [adres] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Deze hennepkwekerij bevond zich in de schuur van een woning die werd gehuurd door [naam1] . Het hof gaat uit van de verklaring van de betrokkene dat hij [naam1] heeft geholpen met het onderhouden van de reeds in werking zijnde kwekerij en slechts in de tweede oogst heeft meegedeeld, nu deze verklaring overeenkomt met de daarover door [naam1] afgelegde verklaring en niet wordt weersproken door de inhoud van het dossier. Aldus zal het hof - anders dan de rechtbank heeft gedaan en door de advocaat-generaal is gevorderd - bij de schatting van het bedrag van de opbrengst in het voordeel van de betrokkene uitgaan van één oogst. Gelet op de inhoud van het dossier volgt het hof de betrokkene echter niet in zijn stelling dat deze oogst hem slechts € 6.000,- heeft opgebracht, maar gaat het hof ervan uit dat de betrokkene in de opbrengst heeft meegedeeld. Voor wat betreft de kosten zal het hof uitgaan van één cyclus.
Verder gaat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 12 juli 2017 (opgenomen op pagina 1316 e.v. van het dossier). In dat rapport wordt primair uitgegaan van de situatie zoals uit het onderzoek is gebleken. Bij onvoldoende informatie of in de situatie dat de betrokkene een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, wordt uitgegaan van de gegevens van het rapport ‘wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen zijn vermeld (hierna: FPA-rapport).

Hennepkwekerij [adres] te [plaats]

In de kweekruimte stonden minimaal 337 hennepplanten/potten.
De oppervlakte van de kweekruimte was 28,7 m2.
Per m2 stonden 16 hennepplanten en/of potten.

Opbrengst hennep per plant

De opbrengst aan hennep per plant van de kweekruimte is volgens de tabel die is opgenomen in het FPA-rapport van 1 juni 2016 minimaal 27,7 gram.

Opbrengst hennep per oogst

337 planten x 27,7 gram = 9,3 kg

Financiële opbrengt per oogst

De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet duidelijk worden vastgesteld. Volgens het FPA-rapport bedraagt dit minimaal € 4.070,- per kg. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dus minimaal: 9,3 kg x € 4.070,- = € 37.851,-

Aantal oogsten

Zoals hierboven overwogen gaat het hof met betrekking tot de betrokkene uit van één oogst.

Kosten per oogst

Afschrijvingskosten : € 250,-
Hennepstekken : € 1.283,97 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten : € 1.307,56 (€ 3,88 per stek/plant)
Elektriciteitskosten : € 0,-
Kosten knippers : € 674,- (€ 2,- per stek/plant)
Huisvestingskosten : € 0,-
Totale kosten : € 3.515,53

Aantal cycli

Zoals hierboven overwogen gaat het hof met betrekking tot de betrokkene uit van één cyclus.

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Bruto opbrengst 1 oogst x € 37.851,- = € 37.851,-
Totale kosten 1 cyclus x € 3.515,53 = € 3.515,53
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 34.335,47

Wederrechtelijk verkregen voordeel per persoon

Gelet op de samenwerking tussen de betrokkene en [naam1] zal het hof het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel delen door twee: € 34.335,47 / 2 = € 17.167,73

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof stelt vast dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep arrest is gewezen. De betrokkene heeft op 26 januari 2018 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 22 juni 2021. Aldus is in hoger beroep de redelijke termijn overschreden met bijna anderhalf jaar. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Gelet hierop zal het hof het bedrag van de betalingsverplichting aan de staat met ruim 15% verminderen. Aldus zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 14.500,-.

Gijzeling

Op grond van artikel 36e, elfde lid, Sr – gewijzigd bij de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) – dient de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle 50 euro van het opgelegde bedrag één dag gerekend. De maximale duur van de gijzeling bedraagt 1080 dagen.
Gelet op het voorgaande en op de hoogte van het bedrag dat de betrokkene aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, bepaalt het hof de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 290 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
17.167,73 (zeventienduizend honderdzevenenzestig euro en drieënzeventig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 14.500,00 (veertienduizend vijfhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
290 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 22 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.