In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van drugshandel. De betrokkene, geboren in 1987 en thans verblijvende in P.I. Leeuwarden, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 6 februari 2019. Het hof heeft vastgesteld dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 82.151,-. Tevens is de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 78.043,-. De duur van de gijzeling is bepaald op maximaal 1080 dagen.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet in stand kan blijven. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op diverse bewijsmiddelen, waaronder tapgegevens en getuigenverklaringen. De verdediging heeft betoogd dat de extrapolatiemethode voor de berekening van het voordeel niet geschikt is, maar het hof heeft deze methode als betrouwbaar beoordeeld.
De zaak heeft betrekking op drugshandel, waarbij de betrokkene en zijn broer betrokken waren. Het hof heeft de opbrengsten van de drugshandel over een periode van twee jaar geschat en rekening gehouden met inkoopkosten en andere uitgaven. Uiteindelijk is het hof tot de conclusie gekomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel per betrokkene moet worden vastgesteld, waarbij de betrokkene een aanzienlijk bedrag moet betalen aan de Staat. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.