In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij de verkoop van drugs, specifiek heroïne en cocaïne, in de periode van maart 2015 tot en met oktober 2015. Het hof heeft vastgesteld dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt op € 16.430,-. Daarnaast is de betrokkene verplicht om een bedrag van € 15.608,- aan de Staat te betalen ter ontneming van dit voordeel. De duur van de gijzeling die kan worden gevorderd is vastgesteld op 312 dagen.
De zaak is behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de betrokkene is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 6 februari 2019. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder tapgegevens en getuigenverklaringen. Het hof heeft de verdediging niet gevolgd in hun betoog dat de extrapolatiemethode niet geschikt was en heeft de gebruikte gegevens als goed onderbouwd en betrouwbaar beschouwd.
De totale opbrengst van de drugshandel over een periode van twee jaar is geschat op € 170.177,-, met inkoopkosten van € 66.796,-, wat resulteert in een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 98.581,-. De verdeling van dit voordeel tussen de betrokkene en zijn broer is ook in de uitspraak meegenomen. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft het te betalen bedrag aan de Staat gematigd met 5%.