ECLI:NL:GHARL:2021:6253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
200.287.287/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing van de moeder met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toestemming voor de moeder om met haar kinderen te verhuizen. De vader had in eerste aanleg verzocht om de moeder te verbieden met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats3]. De rechtbank had de moeder toestemming verleend om na het schooljaar 2020/2021 te verhuizen, maar de vader ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder had een relatie met haar partner en wilde verhuizen naar [woonplaats3], maar het hof oordeelde dat de noodzaak voor deze verhuizing onvoldoende was aangetoond. De moeder had niet voldoende alternatieven onderzocht en de impact van de verhuizing op het contact tussen de kinderen en de vader was te groot. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder tot verhuizing afgewezen. De huidige zorgregeling blijft bestaan, waarbij de kinderen ook bij de vader kunnen blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.287/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 198304)
beschikking van 22 juni 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.E. Knol te Hoogezand.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 december 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van namens de moeder van 1 maart 2021 met productie(s).
2.2
Op 25 mei 2021 zijn (de hierna nader te noemen) [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verschenen, die buiten aanwezigheid van hun ouders door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben tot medio 2013 een relatie gehad en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2009.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De vader heeft de rechtbank bij verzoekschrift, ontvangen ter griffie van de rechtbank op 10 april 2020, verzocht om de moeder te verbieden met de kinderen van partijen te verhuizen naar [woonplaats3] , althans om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen en bij de vader te bepalen en een contactregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen, althans de in het ouderschapsplan overeengekomen contactregeling te wijzigen en te bepalen dat de kinderen ieder weekend bij de vader verblijven van donderdag uit school tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder het brengen en halen zal verzorgen.
De moeder heeft verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [woonplaats3] , (subsidiair) de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 15 september 2020 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de moeder verboden om vóór het einde van het schooljaar 2020/2021 te verhuizen
naar [woonplaats3] met de minderjarige kinderen van partijen;
2. aan de moeder toestemming verleend - welke toestemming die van de vader vervangt
- om na het einde van het schooljaar 2020/2021 met de minderjarigen te verhuizen
naar [woonplaats3] ;
3. de tussen partijen overeengekomen contactregeling gewijzigd voor zover het betreft de
weekendregeling en wel als volgt:
de minderjarigen verblijven van elke vier weken drie weekenden bij de vader van vrijdag uit school tot zondag 20.00 uur, en zijn van die vier weken het tweede weekend bij de
moeder, waarbij [de minderjarige1] zelf aangeeft wanneer zij bij haar vader is;
de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende zijn verzoek in eerste aanleg (zie 3.2) alsnog toe te wijzen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Vervangende toestemming
5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als deze, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Op grond van vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als hier aan de orde alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.5
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [woonplaats3] te verhuizen dient te worden afgewezen. Het hof motiveert dat oordeel als volgt.
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De moeder heeft inmiddels bijna drie jaar een relatie met haar huidige partner, zodat naar het oordeel van het hof van enige bestendigheid in de relatie sprake is. De partner van de moeder had een koopwoning in [woonplaats4] , in de buurt van de woonplaats van de moeder (in [woonplaats2] ) en de vader (in [woonplaats1] ). Ook had de partner werk in die regio. In 2018 heeft hij ontslag genomen en is hij als medewerker akkerbouw in de regio [plaats1] begonnen, waar hij een vast contract kon krijgen. De moeder en haar partner hebben vervolgens eind 2019 gezamenlijk een huis gekocht in [woonplaats3] , in de buurt van [plaats1] .
De moeder wenst met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] naar [woonplaats3] te verhuizen en wil haar woning in [woonplaats2] het komende schooljaar (2021/2022) aanhouden, zodat [de minderjarige1] in haar examenjaar niet van school hoeft te wisselen. Momenteel verblijft de moeder doordeweeks voornamelijk in [woonplaats2] en in de weekenden bij haar partner in [woonplaats3] . [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn drie van de vier weekenden bij de vader en gaan in het andere weekend met de moeder mee naar [woonplaats3] . Met [de minderjarige1] is afgesproken dat zij, gelet op haar leeftijd, met de ouders afstemt waar zij in het weekend is: bij de vader, (alleen) in [woonplaats2] of in [woonplaats3] . Sinds oktober 2020 heeft de moeder, via dezelfde werkgever, werk in zowel de regio [plaats2] als de regio [plaats1] . De moeder zal daarom het komende schooljaar, ook bij een verhuizing naar [woonplaats3] , doordeweeks een aantal dagen (bij [de minderjarige1] ) in [woonplaats2] verblijven.
5.7
Het hof leidt uit de gesprekken met de kinderen af dat zij neutraal, in elk geval niet negatief, tegenover een verhuizing naar [woonplaats3] staan. Voor [de minderjarige1] zal de impact minder groot zijn, omdat zij gedurende haar examenjaar in [woonplaats2] kan blijven wonen. Weliswaar zal zij doordeweeks vaker alleen zijn, maar dat vindt zij niet erg. Daarna zal zij waarschijnlijk (in [plaats3] ) op kamers gaan wonen. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zullen, ook als zij in [woonplaats2] zouden blijven wonen, met ingang van het nieuwe schooljaar naar een andere school gaan: [de minderjarige2] gaat naar het MBO en [de minderjarige3] gaat naar het voortgezet onderwijs. De drie kinderen hebben allen aangegeven het zowel bij de moeder als bij de vader naar hun zin te hebben. Zij gunnen hun moeder de verhuizing wel, maar vinden het vooral belangrijk dat de verhouding tussen de ouders goed is en dat zij geen ruzie (meer) maken.
5.8
Hoewel de (persoonlijke) wens van de moeder om te gaan samenwonen met haar partner en een nieuw leven op te bouwen begrijpelijk is, is naar het oordeel van het hof de noodzaak van de moeder om naar [woonplaats3] te verhuizen onvoldoende komen vast te staan. De moeder voert aan dat de verhuizing noodzakelijk is in verband met het (nieuwe) werk van haar partner in [plaats1] en de reistijd vanuit [woonplaats4] / [woonplaats2] van ongeveer een uur. In het hoogseizoen, wanneer haar partner lange dagen op het land maakt, is dit extra belastend. Het hof constateert echter dat door de moeder en haar partner niet lijkt te zijn onderzocht welke andere mogelijkheden er ten aanzien van werk en huisvesting zijn, waardoor een verhuizing van de moeder met de kinderen naar een andere regio niet nodig zou zijn en onverminderd contact met de vader in een vertrouwde omgeving mogelijk zou blijven. Dit had in de gegeven omstandigheden, waarbij de moeder en haar partner hun werk en woning vlakbij elkaar en bij de vader hadden, wel voor de hand gelegen. De moeder en haar partner hebben zich al snel alleen op de optie [woonplaats3] gericht en de moeder heeft bijvoorbeeld niet onderbouwd dat er geen vacatures voor haar partner in de buurt waren of zijn. Daarmee is de noodzaak voor de verhuizing voor het hof onvoldoende vast komen te staan. Evenmin is komen vast te staan dat het voor de partner van de moeder onmogelijk is om vanuit de regio [woonplaats4] / [woonplaats2] naar zijn werk in [plaats1] te reizen. Een reistijd van een uur is lang, maar niet onoverbrugbaar en/of ongebruikelijk. Bovendien weegt dit belang van de partner van de moeder minder zwaar dan het belang van de vader en de kinderen om op een zo onbelast mogelijke manier contact met elkaar te hebben in hun vertrouwde leefomgeving waar zij altijd hebben gewoond. Bij de vader kunnen de kinderen op de boerderij meehelpen en contact houden met het boerenleven, waar met name de jongens aan hechten.
5.9
De moeder stelt weliswaar dat de verhuizing de huidige zorgregeling niet in de weg staat en dat zij het halen en brengen van de kinderen op zich zal blijven nemen, maar dat betekent niet dat de verhuizing geen gevolgen zal hebben voor het (toekomstige) contact tussen de vader en de kinderen. De ouders wonen nu slechts enkele minuten per auto, en op fietsafstand, van elkaar verwijderd.
Een verhuizing van de kinderen naar [woonplaats3] zal betekenen dat een flexibele invulling van de zorgregeling niet meer mogelijk is en dat de betrokkenheid van de vader bij doordeweekse bezigheden als school, sport en hobby’s van de kinderen door de reisafstand zal worden bemoeilijkt, terwijl de vader de kinderen juist graag vaker zou willen zien. Dat de kinderen -met uitzondering van [de minderjarige3] - op dit moment doordeweeks niet regelmatig (extra) naar de vader toe gaan, zoals de moeder stelt, betekent niet dat dit ook in de toekomst zo zal zijn, althans dat hun deze mogelijkheid moet worden ontnomen. Zeker gelet op de leeftijd van de kinderen en hun grote mate van interesse in het (agrarische) boerenleven vindt het hof dat niet in hun belang. Daarnaast valt te verwachten dat, wanneer het centrum van het maatschappelijke leven van de kinderen in [woonplaats3] zal komen te liggen, zij daar ook in de weekenden willen deelnemen aan sport en/of sociale activiteiten, waardoor de weekendregeling tussen de vader en de kinderen onder druk kan komen te staan.
5.1
Tot slot is het hof er, mede door de hierna te noemen gang van zaken, ook niet van overtuigd dat de moeder de verhuizing in alle opzichten goed heeft voorbereid en doordacht. De vader heeft de moeder in 2019 laten weten niet in te stemmen met de voorgenomen verhuizing naar [woonplaats3] . Nu de vader geen toestemming wilde geven voor de verhuizing had het op de weg van de moeder gelegen om een beslissing van de rechtbank over vervangende toestemming voor de verhuizing af te wachten. De moeder heeft pas medio 2020 een dergelijk verzoek gedaan. Dat was nadat zij het huis in [woonplaats3] al had gekocht en geleverd gekregen en de vader de rechtbank om een verhuisverbod had verzocht.
5.11
Het hof concludeert, alle belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, dat de bestreden beschikking waarbij aan de moeder toestemming is verleend voor de verhuizing naar [woonplaats3] , dient te worden vernietigd.
Wijziging zorgregeling
5.12
Het hof zal het verzoek van de vader tot uitbreiding van de zorgregeling afwijzen.
De huidige, door de rechtbank vastgestelde, zorgregeling verloopt goed en de kinderen hebben aangegeven deze regeling ook graag te willen voortzetten, zodat zij naast de drie weekenden bij de vader ook een weekend bij de moeder kunnen doorbrengen. Het hof betrekt in zijn beslissing dat de mogelijkheid tot spontane (doordeweekse) bezoekmomenten van de kinderen aan de vader, gelet op de beslissing van het hof ten aanzien van de verhuizing, blijft bestaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking voor zover het de vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder met de kinderen naar [woonplaats3] betreft vernietigen en haar inleidende verzoek op dit punt afwijzen. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
15 september 2020, voor zover het de vervangende toestemming tot verhuizing betreft:
wijst het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om samen met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] naar [woonplaats3] te verhuizen alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
15 september 2020, voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en J.G. Knot, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 22 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.