ECLI:NL:GHARL:2021:6199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
200.288.981
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdij in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over hun vier kinderen. De rechtbank Gelderland had eerder op 22 oktober 2020 besloten om het ouderlijk gezag te beëindigen, wat door de raad voor de kinderbescherming was verzocht. De moeder en de vader, die in het verleden gehuwd zijn geweest, hebben beiden hun standpunt naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2021. De moeder heeft aangegeven dat zij zich bewust is van haar beperkingen en dat de kinderen professionele opvoeding nodig hebben, maar zij wenst betrokken te blijven in hun leven. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over het verlies van zijn gezag en de gevolgen daarvan.

Het hof heeft in zijn overwegingen het wettelijk criterium van artikel 1:266 BW toegepast, dat stelt dat het gezag van een ouder kan worden beëindigd als de ontwikkeling van een minderjarige ernstig wordt bedreigd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, die kampen met verschillende problematiek, niet in een veilige en stabiele omgeving bij hun ouders kunnen opgroeien. De ouders hebben weliswaar stappen gezet in hun persoonlijke situatie, maar zijn niet in staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag in hun belang is. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.981
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374383)
beschikking van 24 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 januari 2021;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [C] , namens de raad;
- [D] , namens de GI;
- de vader.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader, die gehuwd zijn geweest, zijn de ouders van de volgende, allen te [E] geboren, kinderen:
- [de minderjarige1] , (verder: [de minderjarige1] ), [in] 2011;
- [de minderjarige2] , (verder: [de minderjarige2] ), [in] 2013;
- [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), [in] 2014;
- [de minderjarige4] (verder: [de minderjarige4] ), [in] 2016.
3.2
Bij beschikking van 18 september 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 27 oktober 2021. Daarnaast is een machtiging verleend om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een gezinshuis tot uiterlijk 27 oktober 2021 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk
27 oktober 2021.
3.3
[de minderjarige1] woont in het pleeggezin (inmiddels gezinshuis) van de heer en mevrouw [F] .
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] wonen bij de gezinshuisouders de heer en mevrouw [G] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft verweer gevoerd en gevraagd om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn standpunt kenbaar gemaakt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder stelt in haar beroepschrift dat zij inziet dat de kinderen in verband met hun problematiek en speciale behoeften zijn aangewezen op professionele opvoeders. Zij beseft dat zij zelf niet in staat is de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Zij is echter een betrokken en meewerkende moeder en heeft het beste met de kinderen voor. Zij heeft nooit misbruik gemaakt van het gezag of gezagkwesties tegengewerkt. Zij zal de rust en de continuïteit van de kinderen niet in gevaar brengen, maar wenst wel beschikbaar te blijven, ook voor het geval in de toekomst zal blijken dat (één van) de kinderen toch weer bij haar kan wonen. Zij heeft haar leven weer op de rit en zij is in staat om met hulpverlening haar rol als ouder uit te voeren, zowel op afstand met gezag als in de situatie waarin zij weer in staat zal zijn de kinderen bij haar thuis te verzorgen en op te voeden. De beëindiging van het gezag is, gelet op hetgeen daaromtrent in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) wordt bepaald, een niet te rechtvaardigen inmenging in het (gezins)leven van de kinderen met hun ouders. Handhaving van het gezag bij de ouders zal de belangen van de kinderen niet schaden, maar zal de ouders meer betrokken houden bij de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat zij (en de vader) het gezag behouden, aldus de moeder.
5.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat gezag het laatste stukje is dat hij als ouder nog heeft en dat dit wordt afgenomen. De vader heeft het gevoel dat vooral naar het verleden wordt gekeken.
5.4
De raad is op basis van onderzoek tot de conclusie gekomen dat het niet de verwachting is dat de moeder (en de vader) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn kan (kunnen) dragen.
De ouders hebben weliswaar stappen gezet in hun persoonlijke situatie, maar zijn, mede gelet op hun eigen problematiek, niet in staat om het gezag uit te oefenen over de kinderen, die allen kampen met forse problematiek.
De gezaghebbende ouder dient te zien wat de eventuele problematiek van een kind is, welke hulp voor het kind moet worden ingezet en moet contacten kunnen onderhouden met alle bij het kind betrokken (hulpverlenende) instanties. Dit alles is van de moeder, gelet op haar persoonlijke problematiek, te veel gevraagd. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij nu of in de nabije toekomst weer bij de moeder of bij de vader gaan wonen. De kinderen hebben recht op duidelijkheid over hun woonsituatie.
5.5
Gelet op het bepaalde in het EVRM en in het IVRK overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van de kinderen voorop staan. De kinderen die niet verblijven in het eigen gezin hebben recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief.
5.6
Het hof is van oordeel dat wordt voldaan aan het hiervoor onder 5.1 genoemde wettelijk criterium van artikel 1:266 onder a BW voor de beëindiging van het gezag van de ouders. De rechtbank heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag goed gemotiveerd. Het hof is het eens met de beslissing en de motivering en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen een achterstand in hun ontwikkeling hebben opgelopen, doordat de ouders als opvoeders gedurende een lange tijd emotioneel en fysiek onvoldoende voor hen beschikbaar waren en over onvoldoende pedagogisch inzicht beschikten. Er was bij de ouders sprake van een onveilige, onrustige en instabiele opvoedingssituatie, waarin, onder andere, ernstige verslaving en huiselijk geweld speelden. Dit heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen, bij wie forse problematiek is geconstateerd. Bij alle kinderen speelt gedragsproblematiek. Daarnaast speelt bij [de minderjarige1] gender- en hechtingsproblematiek. [de minderjarige2] heeft een verstandelijke beperking. Voorts heeft hij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en ook bij hem is sprake van hechtingsproblematiek. Ook [de minderjarige3] heeft een verstandelijke beperking en hechtingsproblematiek. Bij hem speelt voorts een complex trauma, als gevolg van ervaringen in de vroege kindertijd. Bij [de minderjarige4] wordt een forse sociaal-emotionele problematiek geconstateerd als gevolg van in het verleden ervaren onveiligheid. Het is duidelijk dat het hier gaat om kwetsbare kinderen die in hun jonge leven al veel hebben meegemaakt en daardoor beschadigd zijn. Alle kinderen volgen nu traumatherapie. Het is in hun belang dat zij verder kunnen opgroeien in een gespecialiseerde opvoedingsomgeving die zoveel mogelijk tegemoet komt aan hun specifieke opvoedingsbehoeftes. De moeder en de vader zijn, hoewel hun persoonlijke situatie is verbeterd, niet in staat de kinderen een dergelijke opvoedingsomgeving te bieden. Het hof acht het verder in het belang van de kinderen dat duidelijk is en blijft dat zij niet meer bij de moeder of de vader, maar elders zullen opgroeien. Het moet voor hen duidelijk zijn bij wie de eindverantwoordelijkheid ligt als er beslissingen over hen moeten worden genomen. Daarmee is naar het oordeel van het hof ook het belang van de beëindiging van het gezag gegeven.
5.8
Tijdens de zitting hebben de moeder en de vader gezegd dat het met de jongste drie kinderen goed gaat in het gezinshuis, maar dat het met [de minderjarige1] minder goed gaat in het gezinshuis waar hij woont, hetgeen door de GI vervolgens is bevestigd. Het hof gaat ervan uit dat de GI deze signalen serieus neemt.
5.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij het gezag van de ouders is beëindigd, bekrachtigen. Het hof zal, naar aanleiding van het verzoek van de raad, de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
22 oktober 2020, voor zover daarbij het gezag van de ouders over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] is beëindigd;
verklaart die beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
R.A. Boon, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 24 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.