Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
vestiging Arnhem-Leeuwarden,
locatie Arnhem,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij een onderbewindstelling en mentorschap voor [verzoeker] was ingesteld. [Verzoeker], geboren in 1940, is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 oktober 2020, waarin zijn goederen onder bewind zijn gesteld en een mentor is benoemd. De advocaat-generaal en [verweerder] hebben verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2021 heeft [verzoeker] zijn bezwaren kenbaar gemaakt. Het hof overweegt dat [verzoeker] niet in eerste aanleg is gehoord, wat in strijd is met artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof stelt vast dat de kantonrechter onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [verzoeker] niet is gehoord en dat de omstandigheden van het geval niet rechtvaardigen dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt te delen.
Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat een onderbewindstelling en mentorschap noodzakelijk zijn. [Verzoeker] heeft geen schulden en is in staat zijn financiën zelf te regelen, met ondersteuning van [de begeleider]. De enkele vrees van [verweerder] dat er in de toekomst problemen kunnen ontstaan, is onvoldoende om ingrijpende maatregelen als bewind en mentorschap te rechtvaardigen. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en wijst de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.