Het hof overweegt dat de overeenkomst niet slechts de verkoop en overdracht van de klantenportefeuille van [appellant] betrof. De overeenkomst strekte ertoe de gehele onderneming van [appellant] op termijn over te dragen aan [geïntimeerde] . Daartoe is in het contract voorzien in een
periode van twee jaar waarin [appellant] tegen 3% provisie nog werkzaam zou blijven voor de onderneming en in een periode van vijf jaar na de beëindiging van de samenwerking waarin [appellant] nog 1% provisie zou blijven ontvangen. Uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen, met name het whatsappverkeer (productie 13 bij conclusie van repliek/antwoord), blijkt dat partijen ook na het aangaan van de overeenkomst nog veelvuldig, bijna
dagelijks, hebben gecorrespondeerd over klanten en bestellingen teneinde [geïntimeerde] wegwijs te maken in de dagelijkse gang van zaken binnen de onderneming. Kennelijk was die nauwe
samenwerking in de eerste periode na het sluiten van de overeenkomst noodzakelijk om de onderneming op termijn over te kunnen dragen.
In het licht van het voorgaande was het van belang voor [geïntimeerde] om bij het aangaan van de overeenkomst een goed beeld te hebben van de onderneming. [geïntimeerde] verbond zich met het
sluiten van de overeenkomst immers tot een langdurig samenwerkingsverband met [appellant] waarvan zij voor haar levensonderhoud afhankelijk zou worden. Van [appellant] mocht daarom worden verwacht dat hij [geïntimeerde] een goed inzicht zou geven in de financiële situatie en
verwachtingen van de onderneming. Daarbij hoort naar het oordeel van het hof de mededeling dat een deel van de omzet niet alleen door [appellant] werd behaald, maar dat ook de inzet van [D] nodig was geweest om die omzet te kunnen behalen, alsmede dat [geïntimeerde] bij
inschakeling van [D] tweemaal provisie verschuldigd zou worden: één keer aan [appellant] en één keer aan [D] . [appellant] heeft niet, althans onvoldoende betwist dat dat deel maar liefst ongeveer de helft van de klanten van [B] betrof.
Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] dat deze informatie voor [geïntimeerde] niet van belang was omdat zij de keuze had om [D] wel of niet in te (blijven) schakelen. Of een bepaalde omzet werd (en kan worden) behaald met de werkzaamheden van één persoon ( [appellant] / [geïntimeerde] ) dan wel met de werkzaamheden van twee personen ( [appellant] / [geïntimeerde] en [D] ) acht het hof wel degelijk belangrijke informatie in het kader van een ondernemingsovername. Informatie over de inzet van [D] , alsmede de daarmee samenhangende provisieregeling, was daarom wel degelijk van wezenlijk belang voor [geïntimeerde] . Het lag op de weg van [appellant] , die als
verkopende partij afwist van alle ins en [de getuige1] van de onderneming, daarvan mededeling te doen. Het hof verwerpt derhalve het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde] , wetende dat [D]
betrokken was bij de onderneming, navraag had moeten doen of er met [D] een
provisieregeling was afgesproken en, zo ja, wat die inhield.
Aan het voorgaande doet niet af dat (inmiddels) vaststaat dat [appellant] de gehele
klantenportefeuille van [B] , ook dat deel dat door [D] werd bediend, aan [geïntimeerde] heeft overgedragen.
Grief 1 faalt.