ECLI:NL:GHARL:2021:6119

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
200.293.093
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, waarbij de ouders in hoger beroep zijn gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter. De kinderrechter had op 20 januari 2021 besloten om de minderjarige [de meerderjarige] onder toezicht te stellen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te verlengen. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en vinden dat de verzoeken van de raad voor de kinderbescherming moeten worden afgewezen. Het hof heeft de zaak op 25 mei 2021 behandeld, waarbij de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De ouders hebben hun bezwaren tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegelicht, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben moeite met het accepteren van hulpverlening en het hof is van mening dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk blijven. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter, omdat de situatie van de kinderen en de ouders nog niet voldoende verbeterd is om hen weer thuis te plaatsen. De ouders moeten eerst werken aan het herstel van de vertrouwensband met de kinderen en bereid zijn om hulp te accepteren voordat een terugplaatsing kan plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.093
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 515489)
beschikking van 22 juni 2021
in het hoger beroep van
[verzoeker],
woonplaats: [A] ,
verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
woonplaats: [A] .
verder te noemen: de moeder,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.R. Holthinrichs te in Groningen.
Belanghebbenden zijn:
de raad voor de kinderbescherming,
vestigingsplaats: Zwolle,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
vestigingsplaats: Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
  • [de meerderjarige] , geboren [in] 2003 in [B] ;
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 in [B] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 in [B] .
Ook gaat het om de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij hebben samen het gezag over de kinderen.
2.2
Op 2 oktober 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, tot 2 januari 2021. De kinderrechter heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. Op 31 december 2021 is [de minderjarige1] onder toezicht gesteld tot 21 januari 2021 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij een netwerkpleeggezin verleend voor die periode. Voor het overige is de zaak aangehouden.
2.3
[de minderjarige1] woont bij een netwerkpleeggezin.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (verder ook te noemen: de kinderrechter) heeft op 20 januari 2021 op verzoek van de raad een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft het volgende beslist:
- [de meerderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 20 januari 2021 tot aan haar meerderjarigheid;
- [de minderjarige2] is onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 januari 2021 tot uiterlijk 31 december 2021;
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is verlengd tot uiterlijk 31 december 2021, en
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een netwerkpleeggezin is verlengd tot uiterlijk 2 juli 2021.

4.Het hoger beroep

De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof de verzoeken van de raad alsnog moet afwijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 april 2021, en
  • het verweerschrift van de raad.
5.2
[de minderjarige2] heeft in een brief aan het hof geschreven wat hij van de zaak vindt.
Op 10 mei 2021 hebben [de meerderjarige] en [de minderjarige1] aan het hof verteld wat zij van de zaak vinden.
5.3
De zitting van het hof was op 25 mei 2021. Aanwezig waren:
  • de ouders met hun advocaat;
  • [C] , voor de raad;
  • [D] van het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (hierna: het LET), voor de GI (via Skype-verbinding aanwezig).

6.De redenen voor de beslissing

6.1
[de meerderjarige] is inmiddels meerderjarig jaar geworden en haar ondertoezichtstelling is [in] 2021 afgelopen. De ouders hebben nog wel een belang om te laten toetsen of de beslissing van de kinderrechter over de ondertoezichtstelling van [de meerderjarige] op juiste gronden is genomen.
6.2
De ouders zijn van mening dat de ondertoezichtstelling van de kinderen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet noodzakelijk zijn.
De raad vindt dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen. Volgens de raad heeft de kinderrechter [de meerderjarige] terecht onder toezicht gesteld en zijn er nog steeds gronden aanwezig voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] .
6.3
Op de zitting heeft de gezinsvoogd van het LET verteld hoe de afgelopen maanden zijn verlopen. De gezinsvoogd heeft de kinderen gesproken. De kinderen waren erg verdrietig en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heeft veel indruk op hen gemaakt. Zij lijken de situatie niet te kunnen begrijpen en geven de hulpverlening de schuld van de situatie. De gezinsvoogd vindt het moeilijk om zicht op de kinderen te krijgen en weet niet precies hoe het met hen gaat. Het contact tussen de ouders en de gezinsvoogd is nu goed. De ouders zijn bereid om hulp te aanvaarden en zijn naar de huisarts gegaan om hulpverlening voor [de minderjarige1] te regelen.
6.4
Het hof is het eens met de beslissingen die de kinderrechter over [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] genomen heeft. Hierna zal het hof dit uitleggen.
6.5
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling en de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Het vooruitzicht moet wel zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van dat kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
Ondertoezichtstelling
6.6
Na de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heeft zij een aantal keren contact gehad met de andere gezinsleden. Het is een positieve ontwikkeling dat gewerkt is aan contactherstel en dat de contacten die er zijn geweest voor iedereen plezierig waren. Op de zitting is duidelijk geworden dat de ouders [de minderjarige1] via de huisarts hebben aangemeld voor systeemtherapie. Ook dit is een positieve ontwikkeling.
6.7
Ondanks deze positieve ontwikkelingen zijn de zorgen nog lang niet weggenomen. Het LET heeft nog geen goed zicht kunnen krijgen op de kinderen en de thuissituatie bij de ouders. Het hof is bezorgd over de spanningen binnen het gezin, waardoor de kinderen zich mogelijk onveilig, angstig en niet gewaardeerd kunnen voelen.
6.8
De vader toont weinig inzicht in zijn eigen handelen en zijn eigen aandeel in de situatie. De extreme en grensoverschrijdende manier waarop de vader zich in allerlei situaties gedraagt, baart het hof zorgen. De vader erkent dat erg fel heeft gereageerd en dat hij daarmee niet in het belang van [de minderjarige1] en de andere gezinsleden heeft gehandeld. Hij heeft voor dit gedrag zijn excuses aangeboden en daarmee is de kous voor hem af. De vader legt de oorzaak van de problemen in het gezin niet bij zichzelf, maar vindt dat de oorzaken daarvan bij anderen liggen. De moeder lijkt het met de vader eens te zijn. Op de zitting is gebleken dat de ouders niet bereid zijn om (ook) te kijken naar hun eigen aandeel in de problematiek van de kinderen.
Het hof heeft geen zorgen over de praktische verzorging van de kinderen door de ouders, maar wel over de sociaal-emotionele aansluiting bij de kinderen. De ouders hebben hulp bij de opvoeding en verzorging van de kinderen nodig. Het lijkt alsof de ouders in verregaande mate controle over de kinderen willen uitoefenen en als de kinderen tegen de ouders ingaan - wat gezien hun leeftijd logisch en te verwachten is - zij daar niet op een goede manier op reageren. Daarmee krijgen de kinderen niet de ruimte en het vertrouwen dat zij zichzelf kunnen ontwikkelen en ontplooien, fouten mogen maken en daarvan kunnen leren. Het ontbreekt de kinderen – kortom – aan basale veiligheid.
6.9
Daarnaast zijn er zorgen over de bereidheid van de ouders om hulpverlening voor de kinderen te accepteren. In eerste instantie waren de ouders erg boos over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en waren zij niet bereid om met de hulpverlening samen te werken. Er was sprake van strijd tussen de GI en de ouders, waarbij de vader een agressieve en dreigende houding heeft aangenomen. De weerstand tegen de hulpverlening lijkt te zijn verminderd, maar het inschakelen van hulpverlening gaat niet zonder slag of stoot en is daarom nog niet van de grond gekomen. Dit komt vooral omdat de ouders andere ideeën hebben over wat goed is voor de kinderen dan het LET. Zo werd de suggestie van de gezinsvoogd om [E] in te schakelen door de ouders van de hand gewezen. De ouders leek het beter om [de minderjarige1] aan te melden voor systeemtherapie, waarmee de gezinsvoogd akkoord is gegaan. Als de ouders zich meewerkend hadden opgesteld had hulpverlening voor [de minderjarige1] eerder ingeschakeld kunnen worden.
Het hof vertrouwt er niet op dat het de ouders lukt om in deze complexe gezinssituatie in een vrijwillig kader aangeboden hulp zodanig te accepteren en uit te voeren dat het gewenste effect wordt bereikt.
6.1
De ouders zijn niet in staat om zelfstandig verbeteringen door te voeren waardoor de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk was, en voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog steeds is. De ondertoezichtstelling voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is nog noodzakelijk vanwege de complexe gezinssituatie, waarin ouders ervan overtuigd zijn dat de oorzaak van de problemen van de kinderen niet bij hen ligt en hulpverlening moeizaam op gang komt. De zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen zijn dus nog onvoldoende afgenomen.
Uithuisplaatsing
6.11
Op dit moment is de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nog noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding. Voor thuisplaatsing is noodzakelijk dat de verhoudingen tussen [de minderjarige1] en de ouders weer genormaliseerd zijn en dat de ouders bereid zijn om hulpverlening te accepteren. De verhoudingen tussen [de minderjarige1] en de ouders zijn na de uithuisplaatsing geëscaleerd, waarbij namens [de minderjarige1] aangifte is gedaan tegen de vader. Door de gebeurtenissen is de (vertrouwens)band tussen de vader en [de minderjarige1] beschadigd en er is meer dan excuses voor nodig om die band te herstellen. Het opbouwen van vertrouwen zal tijd nodig hebben. De ouders lijken zich daarvan onvoldoende bewust.
Conclusie
6.12
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet blijven gelden en dat ook de beslissing van de kinderrechter over [de meerderjarige] juist is geweest. Het hof zal de beslissing daarom bekrachtigen.

7.Uitleg voor de kinderen

[de meerderjarige] en [de minderjarige1] hebben tegen de rechter in hoger beroep gezegd dat zij willen dat [de minderjarige1] weer thuis komt wonen en [de minderjarige2] heeft hierover een brief geschreven. Het hof begrijpt dat [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hadden gehoopt dat [de minderjarige1] gauw weer naar huis zou komen, maar het hof vindt het nu nog te vroeg om [de minderjarige1] naar huis te laten gaan. Omdat ook de ouders graag willen dat [de minderjarige1] naar huis komt, zal het voor de kinderen moeilijk zijn om de beslissing van het hof te begrijpen. Het hof zal proberen uit te leggen waarom de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nu niet zal stoppen en vraagt aan de gezinsvoogd om dit gedeelte van de beslissing aan de kinderen voor te lezen en met hen te bespreken.
Het hof heeft goed geluisterd naar [de meerderjarige] en [de minderjarige1] . De brief van [de minderjarige2] heeft het hof goed gelezen. Het hof heeft de mening van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de beslissing meegewogen. Het hof begrijpt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heel verdrietig is en dat de kinderen niets liever willen dan dat [de minderjarige1] weer thuis komt wonen, maar het hof vindt de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nog steeds nodig. Het hof houdt bij het nemen van een beslissing niet alleen rekening met de wensen van de kinderen en de mening van de ouders. Ook de meningen van de raad (voor de kinderbescherming) en de gezinsvoogd worden bij het nemen van de beslissing meegenomen. De raad en de gezinsvoogd vinden het op dit moment geen goed idee dat [de minderjarige1] weer naar huis gaat.
[de minderjarige1] heeft tijdens het gesprek met de rechter benadrukt dat zij haar best zal doen om thuis geen ruzie meer te maken. Zij heeft ook gezegd dat dit best moeilijk zal zijn omdat ze als puber nou eenmaal soms dingen doet die misschien niet mogen. Het hof vindt dat dat normaal gedrag is op die leeftijd. Het hof begrijpt dat [de minderjarige1] wil proberen om zich thuis aan de regels te houden en zich aan te passen, maar wat alles ingewikkelder maakt voor [de minderjarige1] en waar zij zelf geen invloed op heeft is dat de ouders het moeilijk vinden om met haar gedrag om te gaan. De ouders reageren niet altijd op een goede manier. Het hof ziet dat als belangrijk zorgpunt en vindt dat daar aandacht aan besteed moet worden.
Het hof denkt dat het beter is om eerst de band en het vertrouwen tussen de ouders en [de minderjarige1] te herstellen. De contacten die er zijn, zijn nu goed. Maar er zijn nog niet zo veel contacten geweest en als [de minderjarige1] thuis woont, kan het zijn dat er toch ruzie ontstaat tussen de ouders en [de minderjarige1] . Het hof wil voorkomen dat de situatie thuis weer uit de hand loopt. .
Voordat [de minderjarige1] weer naar huis kan is het nodig dat de verhouding tussen [de minderjarige1] en ouders weer normaal wordt en dat ouders bereid zijn om hulpverlening te accepteren.
Het hof gaat er vanuit dat de gezinsvoogd eraan zal werken dat [de minderjarige1] zo snel mogelijk weer naar huis kan.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 januari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door mr. A.B. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.