In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, waarbij de ouders in hoger beroep zijn gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter. De kinderrechter had op 20 januari 2021 besloten om de minderjarige [de meerderjarige] onder toezicht te stellen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] te verlengen. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en vinden dat de verzoeken van de raad voor de kinderbescherming moeten worden afgewezen. Het hof heeft de zaak op 25 mei 2021 behandeld, waarbij de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De ouders hebben hun bezwaren tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegelicht, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben moeite met het accepteren van hulpverlening en het hof is van mening dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk blijven. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter, omdat de situatie van de kinderen en de ouders nog niet voldoende verbeterd is om hen weer thuis te plaatsen. De ouders moeten eerst werken aan het herstel van de vertrouwensband met de kinderen en bereid zijn om hulp te accepteren voordat een terugplaatsing kan plaatsvinden.