ECLI:NL:GHARL:2021:6117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
200.258.732
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van een officiële waarschuwing naar een dossieraantekening en de beoordeling van goed werkgeverschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Laco Montferland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 januari 2018, waarbij een werknemer, [geïntimeerde], een officiële waarschuwing ontving na een voorval in een van de zwembaden van Laco. De werknemer had een gast, [naam1], aangesproken op zijn gedrag, wat leidde tot een officiële waarschuwing die later werd omgezet in een aantekening in zijn personeelsdossier. De werknemer betwistte de gegrondheid van deze waarschuwing en de aantekening, en vorderde verwijdering van deze aantekening uit zijn dossier.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, oordelend dat Laco niet volgens de redelijke eisen van goed werkgeverschap had gehandeld. Laco ging in hoger beroep, waarbij het hof moest beoordelen of de aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] terecht was. Het hof concludeerde dat Laco niet zorgvuldig had gehandeld bij het plaatsen van de aantekening, vooral gezien de tegenstrijdige verklaringen van getuigen en het gebrek aan hoor en wederhoor. Het hof oordeelde dat de aantekening uit het dossier van [geïntimeerde] moest worden verwijderd, maar gaf hem de gelegenheid om bewijs te leveren dat zijn werkwijze bij Laco gebruikelijk was en werd aangemoedigd. De zaak illustreert de verplichtingen van werkgevers ten aanzien van goed werkgeverschap en de zorgvuldigheid die vereist is bij het nemen van disciplinaire maatregelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.258.732
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7335222 CV EXPl 18-4930)
arrest van 22 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Laco Montferland B.V.,
gevestigd te ’s Heerenberg,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Laco,
advocaat: mr. A.W.J.D. Ray-Engels,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D. Dekker.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
16 januari 2019 en 10 april 2019 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Zutphen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 april 2019,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis van 10 april 2019, nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn geuit. Dit geldt niet voor hetgeen in rechtsoverweging 2.3 is overwogen omtrent de wijze van opereren bij het verstellen van de bodems van de binnenbassins, nu deze deel uitmaakt van het debat tussen partijen. Daarop zal het hof hierna onder 8.7 ingaan. Daarbij zal ook aan de orde komen het volgens Laco aan de feiten nog toe te voegen handelen van [geïntimeerde] in strijd met het binnen Laco geldende veiligheidsprotocol ‘verstelbare bodem’.

4.Waar gaat deze zaak over?

Laco exploiteert in ’s Heerenberg een sportaccommodatie, waarin diverse activiteiten worden aangeboden waaronder zwemmen. Laco heeft een buitenbassin en twee binnenzwembaden. [geïntimeerde] werkt sinds 1 januari 2002 bij Laco als [functie] . De beide binnenbassins zijn voorzien van een beweegbare bodem waarmee de diepte van het zwembad kan worden gewijzigd al naar gelang de doelgroep. Op 23 januari 2018 heeft zich in een van de binnenbassins een incident voorgedaan. [geïntimeerde] gaf daar les aan peuters. Op zeker moment moest hij de bodem van het zwembad verstellen. Alle gasten verlieten daarvoor het bad en wachtten aan de kant tot zij het zwembad weer in mochten. Toch maakte een gast ( [naam1] , hierna aan te duiden als: [naam1] ) die net binnen kwam aanstalten om het zwembad in te gaan. [geïntimeerde] maakte de gast duidelijk dat dit om veiligheidsredenen niet mocht. De gast wilde niettemin het bad ingaan.
[geïntimeerde] heeft het voorval aan de vestigingsmanager van Laco, [naam2] , gemeld.
Na een aanvankelijk goedkeurende reactie heeft [geïntimeerde] de dag daarop een aangetekende brief met officiële waarschuwing als disciplinaire straf ontvangen, omdat hij richting de gast(en) tijdens de knuffelzwemwerkzaamheden onrust binnen de hele accommodatie zou hebben veroorzaakt door luide stemverheffing en harde woorden. Dit was intimiderend en dreigend overgekomen. Na daartegen gemaakt bezwaar bij brief van de gemachtigde van [geïntimeerde] van 6 februari 2018 en een gesprek daarover op 5 maart 2018, waarbij ook de gemachtigde van [geïntimeerde] aanwezig was, heeft Laco haar standpunt aanvankelijk (volgens haar e-mail van 5 maart 2018) niet willen wijzigen. In een latere e-mail (van 14 maart 2018) is zij daarop teruggekomen in die zin dat zij de officiële waarschuwing wellicht een te rigoureuze maatregel achtte. Een aantekening in het dossier van [geïntimeerde] vond zij wel op zijn plaats, ook omdat zij tot de conclusie was gekomen dat er wel degelijk zaken waren voorgevallen die zij absoluut niet kon tolereren. [geïntimeerde] heeft daarop bezwaar gemaakt tegen de aantekening in zijn dossier.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd een verklaring voor recht dat Laco ten aanzien van het voorval op 23 januari 2018 ongegronde verwijten aan hem heeft gemaakt en hem ten onrechte een aantekening in het dossier heeft gegeven. Voorts vorderde hij veroordeling van Laco om de desbetreffende aantekening uit zijn dossier te verwijderen, dit op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling van Laco in de kosten van de procedure.
5.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met veroordeling van Laco in de proceskosten, omdat het besluit tot schriftelijke waarschuwing dat later werd omgezet in een aantekening in het dossier van [geïntimeerde] , niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, niet berust op voldoende feitelijke onderbouwing en daarmee is genomen in strijd met de redelijke eisen van goed werkgeverschap.

6.De vordering in hoger beroep

Laco heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Zij heeft vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd en afwijzing alsnog van de vorderingen van [geïntimeerde] , met zijn veroordeling in de kosten van beide instanties.

7.Het in hoger beroep te beoordelen vraagpunt

In hoger beroep heeft het hof opnieuw te beoordelen of Laco heeft gehandeld volgens goed werkgeverschap bij de opname van een aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] .

8.De beoordeling van die vraagpunt

Samenvatting oordeel hof
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend, voor zover het gaat om de bejegeningskwesties. In zoverre zal de aantekening uit het personeelsdossier van [geïntimeerde] moeten worden verwijderd. Wat betreft de niet-naleving van de procedure beweegbare bodem is voor die vraag van belang of al dan niet juist is de stelling van [geïntimeerde] dat zijn werkwijze bij Laco in de praktijk gebruikelijk was en zelfs werd aangemoedigd. Daarvan zal [geïntimeerde] bewijs mogen leveren. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.
Bejegeningskwestie (gast)
8.1
In het oordeel van het hof staat, zoals Laco voorstaat, de aantekening (ook wel notitie genoemd) in het personeelsdossier centraal. De waarschuwing is immers teruggetrokken. Dit neemt niet weg dat voor de vraag of Laco heeft gehandeld volgens goed werkgeverschap bij de opname van de aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] in plaats van de hem aanvankelijk gegeven officiële waarschuwing, de totstandkoming van die aantekening wel mede van belang is.
8.2
Naar het oordeel van het hof is een werkgever in beginsel gerechtigd tot het plaatsen van aantekeningen in personeelsdossiers. Het is daarbij, gelet op de daaraan voor een werknemer mogelijk te verbinden gevolgen, wel van groot belang dat daaraan zorgvuldig onderzoek en hoor en wederhoor voorafgaan. Ook zijn de juistheid en de inzichtelijkheid van over hem geplaatste aantekeningen in zijn dossier voor de werknemer (transparantie) vereisten.
8.3
Wat betreft de bejegeningskwestie van gast [naam1] heeft Laco, ofschoon zij duidelijk wel (nadere) pogingen in het werk stelde om ‘het (alsnog) goed te doen’, in de naleving van deze vereisten toch gefaald. Na aanvankelijke goedkeuring van de gedragingen van [geïntimeerde] op 23 januari 2018, heeft zij hem later op diezelfde dag naar aanleiding van de verslaglegging van het gebeurde door een collega mondeling berispt en hem daags daarop een officiële schriftelijke waarschuwing gegeven. Deze kwam heel hard bij [geïntimeerde] aan en heeft de verhoudingen tussen partijen dadelijk ‘op scherp’ gesteld. Vervolgens hebben over het gebeurde, in verband met de gegeven waarschuwing en het daartegen door [geïntimeerde] gemaakte bezwaar, gesprekken in aanwezigheid van de advocaat van [geïntimeerde] plaatsgevonden. Die advocaat mocht van Laco overigens alleen als ‘toehoorder’ aan het overleg deelnemen. Nadat Laco de officiële waarschuwing aanvankelijk handhaafde, achtte zij deze vervolgens zelf een ‘te rigoureuze maatregel’. Wel bleef zij erbij dat een aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] op zijn plaats was. Wat van een en ander precies de motivering was en welk verschil dit voor [geïntimeerde] maakte werd daarbij niet (adequaat) toegelicht.
8.4
Tegenover de verklaringen van de collega’s [naam3] en [naam4] over het incident staat een aantal verklaringen van (externe) ooggetuigen, die Laco hebben aangeschreven dan wel waarvan [geïntimeerde] haar later heeft voorzien. Daarin wordt tot uitdrukking gebracht dat de waarschuwing van [geïntimeerde] aan gast [naam1] netjes en duidelijk, zomede beheerst en professioneel was, terwijl het [naam1] was die intimiderend en provocerend te werk ging. Deze verklaringen plaatsen de verklaringen van de collega’s ten minste in een ander perspectief. Kennelijk hadden andere gasten (dan [naam1] ) begrip voor het optreden van [geïntimeerde] en kwam dit bij hen niet als intimiderend of dreigend over.
Daarmee is enige subjectiviteit in de waarneming van de toedracht van de zijde van de collega’s van [geïntimeerde] niet bij voorbaat uit te sluiten en kan [geïntimeerde] onrecht zijn aangedaan door de overname daarvan zonder enig voorbehoud door Laco. Daarvan had Laco zich bewust moeten zijn: het ging niet aan bij haar beslissingen zonder meer af te gaan op een enkele, duidelijk van de door [geïntimeerde] geschetste toedracht afwijkende verklaring van één of twee collega’s. Door zonder verder onderzoek een officiële waarschuwing te geven en deze vervolgens zonder duidelijke motivering na andersluidende verklaringen die het gebeurde in een ander perspectief plaatsen ten aanzien van het desbetreffende punt te handhaven in de vorm van een aantekening in het personeelsdossier, handelde Laco niet zoals van haar als goed werkgever mocht worden verwacht.
8.5
Onder die aantekening legde Laco overigens niet alleen de kwestie betreffende de bejegening van de gast, zoals in de waarschuwing het geval was. Zij breidde deze uit met de bejegening van collega [naam3] en de niet-naleving van de procedure beweegbare bodem door [geïntimeerde] . Dit blijkt overigens niet (expliciet) uit de brief waarmee zij de waarschuwing tot een aantekening terugbracht, maar valt uit haar verdere verklaringen af te leiden. Laco verdedigt deze handelwijze met nader door haar ontvangen informatie, ook relevant voor haar eerdere verwijt aan [geïntimeerde] . Voor [geïntimeerde] komt deze over als een gezocht nader onderbouwen van een niet overeind te houden opstelling van haar kant. Wat daarvan zij, in ieder geval bevestigt deze gang van zaken dat Laco met haar officiële waarschuwing voorbarig te werk ging, namelijk zonder over voldoende informatie met hoor en wederhoor te beschikken. Voor het overige komen deze twee aanvullende punten hierna aan de orde.
Bejegeningskwestie (collega)
8.6
Deze kwestie staat naar het oordeel van het hof niet op zichzelf maar is verweven met de bejegening van de gast als zodanig. De door [geïntimeerde] aan het adres van [naam3] gesproken woorden, waarover partijen op zichzelf niet zo zeer van mening verschillen, erop neerkomende dat [naam3] een fijne collega was, die werd bedankt, dienen in de context van het incident te worden geplaatst en gaan daarin op.
Uitgaande van het perspectief van [naam3] kunnen die woorden onprettig bij hem zijn overgekomen. In de lezing van het gebeurde van [geïntimeerde] is enige irritatie van zijn kant niet onbegrijpelijk. Voor een aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] geven deze in geen geval grond.
Geen bewijslevering in verband met de bejegeningskwesties
8.7
Omdat hetgeen Laco te bewijzen aanbiedt, het oordeel van het hof op deze punten niet zal veranderen, wordt niet toegekomen aan haar bewijsaanbod.
Niet-naleving procedure beweegbare bodem
8.8
Anders ziet het hof het verwijt van Laco aan [geïntimeerde] betreffende de niet-naleving procedure beweegbare bodem. Veiligheidsvoorschriften zijn er niet voor niets en niet-naleving ervan dient door handhaving te worden voorkomen. Het belang ervan is Laco in de praktijk gebleken.
Vaststaat dat [geïntimeerde] aan de bewuste procedure niet heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft dit erkend, maar daartegenover aangevoerd dat zijn werkwijze bij Laco gebruikelijk was en zelfs door haar werd aangemoedigd. Indien dit zou komen vast te staan, is het hof van oordeel dat ook dat punt een aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] niet rechtvaardigde.
Het hof zal [geïntimeerde] daarom in de gelegenheid stellen het bewijs hiervan te leveren.
8.9
Het hof geeft partijen in overweging om met elkaar in overleg te treden om te bezien of zij in onderling overleg, met inachtneming van het oordeel van het hof, tot een oplossing kunnen komen. Als dat het geval is, hoeft geen bewijslevering meer plaats te vinden en kunnen partijen verzoeken om doorhaling van deze procedure.

9.De slotsom

9.1
Het hof komt tot de slotsom dat Laco niet volgens goed werkgeverschap heeft gehandeld bij de opname van een aantekening in het personeelsdossier van [geïntimeerde] in plaats van de hem aanvankelijk gegeven officiële waarschuwing, wat betreft de kwestie betreffende de bejegening (ongepast taalgebruik) van gast [naam1] en collega [naam3] .
De desbetreffende aantekeningen (notitie(s) en wat daarvan verder deel uitmaakt) zullen in zoverre uit het personeelsdossier van [geïntimeerde] dienen te worden verwijderd.
Wat betreft de niet naleving door [geïntimeerde] van de procedure beweegbare bodem zal het hof hem in de gelegenheid stellen te bewijzen dat zijn werkwijze bij Laco gebruikelijk was en zelfs werd aangemoedigd.
9.2
Verder zal het hof iedere beslissing aanhouden.

10.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zijn werkwijze inzake de procedure beweegbare bodem bij Laco gebruikelijk was en zelfs werd aangemoedigd;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde]
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de
roldatum 20 juli 2021in het geding dient te brengen;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. L.F. Wiggers-Rust, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 6 juli 2021, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen ( [geïntimeerde] in persoon / Laco vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, S.B. Boorsma en I.A. Katz-Soeterboek, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.