ECLI:NL:GHARL:2021:6098

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
200.283.511
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht en beoordeling van de behoefte van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor de minderjarige [de minderjarige1]. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie van € 650,- per maand, die was vastgesteld door de rechtbank Overijssel op 26 juli 2019. De man stelde dat de beschikking van de rechtbank niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat deze was gebaseerd op onvolledige gegevens. De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde verweer en stelde dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek, omdat hij de beroepstermijn had laten verstrijken en geen inzage had gegeven in zijn financiële situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2019 niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat er geen inkomensgegevens van de man beschikbaar waren. Het hof heeft de behoefte van [de minderjarige1] beoordeeld op basis van de financiële situatie van beide ouders. De man heeft een aanzienlijk inkomen, terwijl de vrouw in 2019 geen inkomen had en afhankelijk was van bijstand. Het hof heeft de behoefte van [de minderjarige1] vastgesteld op € 340,- per maand, waarbij de man in staat is om deze behoefte te dekken. De man kan met ingang van 12 april 2019 € 323,- per maand aan de vrouw betalen en met ingang van 10 januari 2020 € 332,- per maand. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de kinderalimentatie is gewijzigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.511
(zaaknummer rechtbank Overijssel 238083)
beschikking van 22 juni 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties A tot en met E en 1 tot en met 15, ingekomen op 18 september 2020;
  • het verweerschrift met producties 1 en 2;
  • een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 19 februari 2021 met producties 16 tot en met 23;
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 25 februari 2021 met producties 4 tot en met 7;
  • een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 15 maart 2021;
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 15 maart 2021;
  • een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 29 maart 2021, en
  • een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 30 maart 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft via een digitale beeldverbinding (Telehoren) op 1 maart 2021 plaatsgevonden. Partijen hebben de zitting in persoon bijgewoond, ieder ten kantore van zijn/haar advocaat en bijgestaan door zijn/haar advocaten. Ten kantore van de advocaat van de man was ook een stagiaire, mr. [C] , als toehoorder aanwezig.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 te [D] .
De man heeft [de minderjarige1] erkend. [de minderjarige1] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 26 juli 2019 is bepaald dat de man met ingang van 12 april 2019 aan de vrouw een bijdrage van € 650,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (verder: de kinderalimentatie) dient te voldoen. De man is in die procedure niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
3.3
De man is de vader van [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2020 te [A] . [de minderjarige2] woont bij haar moeder, mevrouw [E] .

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de beschikking van 26 juli 2019 met terugwerkende kracht te wijzigen afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij beoogt daarmee het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 12 april 2019 op € 25,- per maand wordt bepaald, althans op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.
De man stelt dat de bestreden beschikking van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat van onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en in elk geval zijn verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen, af te wijzen dan wel een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht. De vrouw voert verweer. De man heeft de beroepstermijn van de beschikking van 26 juli 2019 laten verstrijken en bij de rechtbank geen inzage in zijn financiële situatie gegeven. Een eventuele wijziging van de kinderalimentatie kan daarom niet eerder ingaan dan per datum waarop hij zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, te weten 1 oktober 2019.

5.De overwegingen voor de beslissing

Ontvankelijkheid, plan van behandeling
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het hof is van oordeel dat gelet op het feit dat de rechtbank niet beschikte over inkomensgegevens van de man, vast staat dat de beschikking van 26 juli 2019 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. Dat de beschikking van 26 juli 2019 onherroepelijk is geworden, maakt dat niet anders
5.2
Gelet op het vorenstaande zal het hof de door de man te betalen kinderalimentatie opnieuw beoordelen. Aan de orde komen achtereenvolgens:
over de periode van 12 april 2019 tot 10 januari 2020 (periode I)
  • de behoefte van [de minderjarige1] ;
  • de draagkracht van de vrouw;
  • de draagkracht van de man en
  • de zorgkorting;
over de periode vanaf 10 januari 2020 (periode II)
  • de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
  • de draagkracht van de vrouw;
  • de draagkracht van de man;
  • de draagkracht van [E] en
  • de zorgkorting.
Tenslotte neemt het hof een beslissing over de ingangsdatum.
Bij de beoordeling zijn de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen het uitgangspunt. De berekeningen worden aan deze beschikking gehecht. Alle bedragen worden door het hof afgerond op hele Euro’s.
De behoefte van [de minderjarige1] in periode I
5.3
Partijen hebben in 2016 gedurende een periode van enkele maanden bij elkaar gewoond. Het hof is van oordeel dat deze periode van samenwonen zo kort was dat voor de behoefte van [de minderjarige1] geen aansluiting kan worden gezocht bij de algemene benadering waarbij wordt uitgegaan van een gezinsinkomen toen het kind met beide ouders een gezin vormde. Verder neemt het hof in aanmerking dat het inkomen van de man in de loop der jaren aanzienlijk is toegenomen.
Het hof berekent de behoefte van [de minderjarige1] per 12 april 2019 op het gemiddelde van zijn behoefte in de – feitelijke – situatie dat hij bij de vrouw woont en in de – fictieve – situatie dat [de minderjarige1] bij de man zou wonen.
5.4
Niet betwist is dat de vrouw in 2019 niet beschikte over een inkomen. Het hof gaat voor de behoefte van [de minderjarige1] daarom in redelijkheid uit van een financiële situatie op bijstandsniveau. De bijstandsuitkering inclusief vakantiegeld bedroeg in 2019 € 1.026,- bruto per maand.
Rekening houdend met het kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) en de algemene heffingskorting berekent het hof het netto besteedbaar inkomen (verder: NBI) van de vrouw op € 1.215,- per maand. Op basis van dit NBI bedraagt de behoefte van [de minderjarige1] ingevolge de NIBUD-tabellen “Kosten van kinderen” € 114,- per maand.
5.5
Het inkomen van de man bepaalt het hof door net als de vrouw uit te gaan van het gemiddelde inkomen van de man over 2018, 2019 en 2020: een resultaat van € 62.000,- per jaar. De man was een gedeelte van 2018 in loondienst en hij heeft van die inkomsten in hoger beroep de jaaropgaaf overgelegd: € 2.592,-. De man startte in 2018 met een eenmanszaak in dakdekken en bouwen van dakconstructies. Van zijn eenmanszaak heeft hij in hoger beroep de jaarstukken 2018, 2019 en 2020 overgelegd. Het resultaat in 2018 bedroeg € 51.627,- in 2019 € 58.765,- en in 2020 € 73.544,-.
Het hof houdt rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de startersaftrek, nu de man tot en met 2020 in ieder geval voldoet aan de voorwaarden om voor deze fiscale aftrekpost in aanmerking te komen. Verder heeft de man recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting en is hij een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd.
In de situatie dat [de minderjarige1] bij hem zou wonen heeft de man ook recht op kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit leidt, tot een NBI van € 4.242,- per maand.
Op basis van dit NBI van de man is de behoefte van [de minderjarige1] € 566,- per maand.
5.6
De behoefte in de situatie bij de vrouw van € 114,- en bij de man van € 566,- per maand leidt tot een gemiddelde van € 340,- per maand. Dat is het bedrag waaraan [de minderjarige1] naar het oordeel van het hof in 2019 behoefte heeft en waarin de beide ouders ieder naar rato van hun draagkracht moeten voorzien.
De draagkracht van de vrouw in periode I
5.7
Gebleken is dat de vrouw de afgelopen jaren niet of nauwelijks inkomen heeft genoten. Met ingang van 22 juni 2020 is haar een bijstandsuitkering toegekend. De vrouw heeft een Medisch Advies Participatiewet van 27 november 2020 overgelegd waarin door de verzekeringsarts wordt geadviseerd de vrouw tijdelijk te ontheffen van betaalde en/of onbetaalde arbeid en haar gelegenheid te bieden voor deelname aan adequate behandeling van haar beperkingen wegens aandoeningen die gepaard gaan met verminderde stemmingen, angsten en vermijdend gedrag.
Nu voldoende vast staat dat de vrouw verminderd belastbaar is, zal zij voor de nabije toekomst aangewezen blijven op deze uitkering en heeft zij derhalve geen draagkracht.
De draagkracht van de man in periode I
5.8
Het NBI van de man in 2019 zonder het kindgebonden budget/alleenstaande ouderkop en de combinatiekorting bedraagt € 3.784,- per maand. Dat leidt tot een draagkracht van € 1.189,- per maand. Daarmee kan de man volledig in de behoefte van [de minderjarige1] voorzien.
De zorgkorting
5.9
De man heeft af en toe een dag contact met [de minderjarige1] en maakt dan kosten (bijvoorbeeld voor eten en drinken), die de vrouw uitspaart. Deze zogenoemde ‘verblijfskosten’ brengt het hof tot uitdrukking door de door de man te betalen kinderalimentatie met € 17,- (5% van de behoefte van [de minderjarige1] ) te verminderen.
Slotsom periode I
5.1
De man kan met ingang van 12 april 2019 € 323,- per maand aan de vrouw betalen ten titel van kinderalimentatie voor [de minderjarige1] .
De behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in periode II
5.11
Als hoofdregel geldt dat alle kinderen van dezelfde ouder dezelfde behoefte hebben. Nu [de minderjarige2] en [E] samen een gezin vormen en [E] een bijstandsuitkering ontvangt, is de situatie van [de minderjarige2] niet wezenlijk anders dan die van [de minderjarige1] . Derhalve gaat het hof voor elk van deze kinderen uit van een behoefte van € 349,- (€ 340,- vermeerderd met de wettelijke indexering van 1 januari 2020).
De draagkracht van de vrouw in periode II
5.12
Nu in de inkomenssituatie van de vrouw geen wijziging is opgetreden, heeft zij ook in deze periode geen draagkracht.
De draagkracht van de man in periode II
5.13
Uitgaande van voornoemd gemiddeld resultaat van € 62.000,- en de tarieven 2020 bedraagt het NBI van de man € 3.838,- per maand. Op basis van dat NBI heeft de man een draagkracht van € 1.198,- per maand. Met zijn draagkracht kan de man volledig in de behoefte van in beide kinderen voorzien.
De draagkracht van [E]
5.14
Net als de vrouw heeft ook [E] een bijstandsuitkering. Derhalve heeft ook zij geen draagkracht.
De zorgkorting in periode II
Vanwege de wettelijke indexering is de behoefte van [de minderjarige1] gestegen tot € 349,-. Vanwege de bestaande zorg- en contactregeling houdt het hof rekening met een zorgkorting van € 17,-.
Slotsom periode II
5.15
De man kan met ingang van 10 januari 2020 € 332,- per maand aan de vrouw betalen ten titel van kinderalimentatie voor [de minderjarige1] . Met ingang van 1 januari 2021 is dat € 342,-.
De ingangsdatum
5.16
Als de rechter een alimentatieverplichting wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 BW) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum, maar moet behoedzaam omgaan met deze beslissingsvrijheid als een wijziging met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde, omdat die daardoor zou moeten terugbetalen wat in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Dat geldt ook voor de rechter in hoger beroep als die een vastgestelde bijdrage verlaagt.
5.17
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij ongeveer tien maanden kinderalimentatie heeft betaald en met het LBIO heeft afgesproken dat hij € 700,- per maand zal betalen. Hieruit leidt het hof af dat de verlaging van de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] niet tot een terugbetalingsverplichting voor de vrouw zal leiden, omdat sprake was van een aanzienlijke betalingsachterstand ten aanzien van de ‘oude’ kinderalimentatiebedrag die nog lang niet was ingelopen. Voor zover de man – inmiddels – meer heeft betaald dan hij op grond van deze beschikking verschuldigd was, dient de vrouw het teveel betaalde terug te betalen nu de hoogte van de verschuldigde bijdrage is begrensd tot de behoefte van [de minderjarige1] .
Slotsom
5.18
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen en de kinderalimentatie met ingang van 12 april 2019 wijzigen als na te melden.
5.19
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 juni 2020, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 26 juli 2019 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] zal betalen:
  • met ingang van 12 april 2019 € 323,- per maand
  • met ingang van 1 januari 2020 € 331,- per maand;
  • met ingang van 20 januari 2020 € 332,- per maand en
  • met ingang van1 januari 2021 € 341,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 22 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Inkomen man 2019 indien [de minderjarige1] bij hem woont (voor het bepalen van de behoefte)
Inkomen vrouw 2019 [de minderjarige1] woont bij haar (voor het bepalen van de behoefte)
Inkomen man 2019 (voor het bepalen van zijn draagkracht)
Inkomen man 2020 (voor het bepalen van zijn draagkracht)