In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de ouders met betrekking tot het gezag en de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige dochter. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, en de moeder, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, zijn betrokken in een geschil over de verdeling van de zorg en het gezag. De moeder verzocht om eenhoofdig gezag, terwijl de vader zich hiertegen verzette. Het hof oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om het verzoek van de moeder toe te wijzen, ondanks de moeizame communicatie tussen de ouders. Het hof benadrukte dat gezamenlijk gezag de norm is en dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestaande zorgregeling te bekrachtigen. Het hof volgde dit advies en stelde de zorgregeling vast, waarbij de dochter in de oneven weken bij de vader verblijft en in de even weken op dinsdag bij hem is. De ouders moeten uiterlijk 31 januari van elk jaar afspraken maken over de verdeling van de zomervakantie. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.