ECLI:NL:GHARL:2021:6080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
21-000207-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling tot gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor poging tot moord en explosiegevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege voor poging tot moord en het opzettelijk teweegbrengen van een explosie met gevaar voor personen en goederen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar verbeterde enkele bewijsmiddelen en vulde de motivering voor de op te leggen straf en maatregel aan. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en oplegging van TBS. De rechtbank had eerder de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor een deel van de tenlastelegging, maar veroordeelde hem voor de andere feiten. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist en dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte had ter zitting verklaard dat hij enkel schrik had willen aanjagen, maar het hof oordeelde dat dit de ernst van de feiten niet verminderde. De verdediging had gepleit voor een lagere straf en TBS met voorwaarden, maar het hof volgde de eerdere conclusies van de gedragsdeskundigen en oordeelde dat de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege noodzakelijk was om het recidivegevaar te beperken. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de verbeteringen en aanvullingen in de motivering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000207-21
Uitspraak d.d.: 22 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2020 met parketnummer 18-950003-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
thans verblijvende in [naam instelling 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de dader ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot oplegging van de (niet-gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Indien het hof besluit tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient volgens de advocaat-generaal tevens de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel te worden opgelegd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, bestaande uit € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de jerrycan van verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht, dat er in de kern op neerkomt een andere afweging te maken met betrekking tot een op te leggen straf of maatregel, en daarbij in elk geval geen tbs met verpleging van overheidswege op te leggen aan verdachte.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 17 december 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de dader en verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft de rechtbank de (niet-gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen jerrycan van verdachte verbeurd verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde op juiste wijze heeft beslist. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn uitgewerkt - de hierna te noemen verbeteringen daarbij in aanmerking genomen - kan het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen, met dien verstande dat het hof de gebezigde bewijsmiddelen op onderdelen zal verbeteren en de motivering ter zake van de op te leggen straf en maatregel zal aanvullen.

Verbetering van bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn opgenomen ter zake van feiten 1 en 2 worden als volgt verbeterd:
1. ‘
De door verdachte ter zitting van 3 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Het klopt dat ik een ontploffing teweeg heb gebracht. Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die op 18 mei 2020 tegenover de politie heb afgelegd. Ik kan me nu alleen herinneren dat ik in [plaatsnaam 1] de jerrycan heb volgetankt en dat ik in [plaatsnaam 2] de ontploffing heb veroorzaakt. Daarvoor had ik een Cobra aan de jerrycan vastgeplakt met tape. Tijdens de keuring van mijn auto in [plaatsnaam 2] kreeg ik het plan om dit te doen.’

wordt:
‘Ik blijf bij de verklaring zoals ik die bij de politie heb afgelegd (het hof begrijpt: op 18 mei 2020). Ik weet dat ik een ontploffing heb veroorzaakt. Ik kan me alleen herinneren dat ik heb getankt in [plaatsnaam 1] en dat ik later de ontploffing heb veroorzaakt. Ik heb die Cobra met ducttape aan de jerrycan met benzine geplakt. Dat idee kwam in mij op toen ik zat te wachten tot de garage klaar was met het keuren van mijn auto.’
2. ‘
‘Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2020, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] : (…)’
wordt:
‘Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2020, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] : (…)’

Aanvulling van motivering oplegging straf en/of maatregel

Straf
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat een lagere gevangenisstraf dient te worden opgelegd, omdat gelet op de rapportages van de gedragsdeskundigen en hetgeen door hen ter terechtzitting in eerste aanleg is verklaard, niet is uitgesloten dat verdachte ten tijde van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde ook volledig ontoerekeningsvatbaar was. De deskundigen hebben dat echter niet met zekerheid kunnen vaststellen omdat verdachte volgens de deskundigen heeft geweigerd inzicht te geven in zijn gemoedstoestand ten tijde van voornoemde feiten.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof ziet, mede gelet op hetgeen de rechtbank omtrent de (verminderde) toerekeningsvatbaarheid van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en de ernst van de feiten heeft overwogen, geen aanleiding om af te wijken van de keus van de rechtbank voor gevangenisstraf als strafsoort en voor de door haar bepaalde duur van vier jaren. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het overnemen van de adviezen van de gedragsdeskundigen waar het gaat om de conclusies dat verdachte ten aanzien van de feiten onder 1 (primair) en onder 2 wel toerekeningsvatbaar (in de zin van verminderd toerekeningsvatbaar) kan worden geacht. Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding niet van die - gemotiveerde - deskundigenconclusies met betrekking tot de geestestoestand van verdachte ten tijde van die tenlastegelegde feiten uit te gaan. Dat de deskundigen hebben aangegeven dat, bij gebrek aan volledig zicht op de binnenwereld van verdachte ten tijde van die feiten, de mógelijkheid dat hij toen en aldaar volledig ontoerekeningsvatbaar was, niet kan worden uitgesloten maakt dat niet anders. Die - verdergaande - conclusie is immers niet getrokken; de conclusies die de deskundigen wel hebben getrokken ten aanzien van de toerekenbaarheid ten aanzien van en uitgesplitst naar de tenlastegelegde feiten zijn inzichtelijk en duidelijk gemotiveerd en worden door het hof overgenomen.
Maatregel
De raadsman heeft aangevoerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft de ernst van de feiten, ter zake van de tenlastegelegde opzet niet enkel van de objectieve benadering moet worden uitgegaan, maar tevens van de subjectieve benadering omdat verdachte heeft verklaard dat het enkel zijn bedoeling was om iemand schrik aan te jagen (en niet: te doden). Met betrekking tot de bereidheid van verdachte om mee te werken heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte inmiddels meer ziektebesef en -inzicht heeft gekregen, hij momenteel zonder antipsychotica-medicatie goed functioneert en zowel intrinsiek als extrinsiek gemotiveerd is om aan behandeling mee te werken. De twijfels die bestaan omtrent de bereidheid van verdachte om mee te werken als hij weer in een psychose raakt, zijn door de deskundigen al in hun adviezen verwoord, te weten de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij rond half maart 2021 is overgeplaatst van het [naam instelling 2] naar de [naam instelling 1] . Tien weken daarvoor was hij, in overleg met de psycholoog en psychiater van het [naam instelling 2] ., gestopt met zijn antipsychotica-medicatie omdat het goed met hem ging. In de [naam instelling 1] is volgens verdachte eveneens door de gedragsdeskundigen aldaar besloten dat, overeenkomstig het oordeel van de gedragsdeskundigen van het [naam instelling 2] ., verdachte geen medicatie meer hoeft in te nemen. Verder heeft verdachte verklaard dat het in de periode van de tenlastegelegde feiten niet goed met hem ging en dat hij zich nu realiseert dat hij behandeling nodig heeft. Volgens verdachte gaat het momenteel een stuk beter met hem. Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is om medicatie in te nemen als door de deskundigen wordt onderbouwd dat het niet goed gaat en hij dat zelf ook inziet. Tevens heeft verdachte te kennen gegeven dat hij in de toekomst weer graag zelfstandig wil wonen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van verdachte is een poging tot moord bewezenverklaard. Hierin ligt besloten dat verdachte opzet heeft gehad de bewoners van [adres] van het leven te beroven waarbij hij planmatig te werk is gegaan door een stuk Cobra-vuurwerk aan een jerrycan te bevestigen en deze vervolgens aan de deur te hangen en aan te steken. Dit is het strafbare feit wat basis is voor de bepaling van een aan verdachte op te leggen straf en/of maatregel. Zelfs al zou er van uit worden gegaan dat verdachte enkel met zijn handelen schrik zou hebben willen veroorzaken dan doet dit niet af aan de buitengewone ernst van de feiten. Naast een poging tot moord heeft verdachte zich immers tevens schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een explosie in een appartementencomplex door zwaar vuurwerk aan een met benzine gevulde jerrycan te bevestigen en deze aan te steken, waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is geweest.
Door de verdediging is voorts bepleit dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is mee te werken aan een behandeling en dit in het [naam instelling 2] . en de [naam instelling 1] heeft laten zien, op grond waarvan een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarde een reële mogelijkheid is, gelijk de deskundigen al hebben geadviseerd.
Met betrekking tot de bereidheid van verdachte om mee te werken aan een behandeling, waaronder het innemen van medicatie, overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij sinds januari 2021, in overleg met de gedragsdeskundigen van het [naam instelling 2] . niet langer antipsychotica-medicatie inneemt omdat het goed met hem gaat. Per half maart verblijft hij om die reden niet langer in het [naam instelling 2] , maar in de [naam instelling 1] . Ook daar is volgens verdachte, in overleg met de gedragsdeskundigen van de [naam instelling 1] , besloten dat verdachte niet langer antipsychotica-medicatie hoeft in te nemen. Het hof stelt allereerst vast dat hetgeen naar voren is gebracht door de verdediging omtrent de medicatie niet door de verdediging met (medische) stukken is onderbouwd. Over de omstandigheden waarin ten aanzien van verdachte kennelijk nu is bepaald dat het gebruik van antipsychotica is gestaakt, is niets bekend. Het hof is daarbij van oordeel dat, uitgaande van een situatie waarin verdachte thans geen medicatie gebruikt, dit geenszins afdoet aan de eerder genomen conclusies van de gedragsdeskundigen [naam 2] en [naam 3] uit de Pro Justitia-rapportages. Uit deze Pro Justitia-rapportages blijkt immers dat in het verleden bij verdachte vaker sprake is geweest van afwisselend niet-psychotische en psychotische periodes en dat het risico op recidive zonder behandeling van verdachte als hoog wordt ingeschat. Gelet op het voorgaande, de (licht) verstandelijke beperking en de psychiatrische problematiek van verdachte, is het volgens [naam 2] en [naam 3] derhalve noodzakelijk dat verdachte gedurende een lange tijd van zijn leven behandeling en begeleiding (bij onder meer het wonen) krijgt en medicatie inneemt. De rechtbank heeft in haar vonnis uitgebreid en deugdelijk overwogen waarom de combinatie van bij verdachte vastgestelde stoornissen en de ernst daarvan, het gebrek aan ziektebesef en -inzicht en het daarmee gepaard gaande gebrek aan intrinsieke motivatie mee te werken aan behandeling (waaronder inname van medicatie) maken dat het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk en in dit geval de enige mogelijkheid is om het recidivegevaar in te perken.
Voornoemde, door de verdediging geschetste omstandigheden maakt het oordeel van het hof, dat, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd dient te worden, derhalve niet anders. Het hof verwerpt het verweer.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 22 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.