ECLI:NL:GHARL:2021:6079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
21-005027-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging in vereniging met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon, gepleegd op 28 april 2019 op een kermis in [plaats]. De verdachte en een mededader hebben het slachtoffer, [benadeelde partij], meermalen geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot fors letsel. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, een taakstraf van 120 uren en een schadevergoeding van € 6.145,70 aan de benadeelde partij opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte opnieuw heeft veroordeeld tot dezelfde straf en schadevergoeding. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en is als kostwinner verantwoordelijk voor het inkomen van zijn gezin. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005027-19
Uitspraak d.d.: 17 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 september 2019 met parketnummer 16-102866-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 september 2020, 14 januari 2021 en 3 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte, ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.145,70, bestaande uit € 3.645,70 materiële schadevergoeding en € 2.500,- immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2019, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling aan te vullen met 65 dagen hechtenis. Voor het overige is de vordering niet ontvankelijk verklaard en de verdachte veroordeeld in de proceskosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op
€ 3,08.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2019 te [plaats] openlijk, te weten, op/aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij] door meermalen, althans eenmaal
- in/op/tegen het neus en/of het hoofd te stompen en/of slaan en/of
- ( vervolgens) aan de arm te trekken ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en/of
- ( terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of trappen en/of
- ( terwijl die [benadeelde partij] probeert weg te rennen) tegen de benen te schoppen en/of trappen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het slachtoffer slechts heeft geduwd waardoor het slachtoffer van het plateau is gevallen. De verdachte ontkent de overige tenlastegelegde geweldshandelingen te hebben begaan in plaats daarvan is hij na de duw weggelopen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Verdachte is met een onbekend gebleven persoon (verder: mededader) op 28 april 2019 rond 18:10 uur op de kermis op het [adres] in [plaats] geweest. Aldaar is een ruzie ontstaan bij muntjesschuifmachine, waarbij fors geweld is gepleegd tegen het slachtoffer [benadeelde partij] .
Aangever [benadeelde partij] heeft bij de politie als volgt verklaard:
Ik was op 28 april 2019 op de kermis op het [adres] in [plaats] . Voordat ik wat kon zeggen, zag en voelde ik dat de man (het hof leest: verdachte) mij met gebalde vuist een klap gaf tegen mijn hoofd. Ik voelde na die klap direct pijn aan mijn hoofd. Ik zag dat er nog een man op mij af kwam lopen. Ik zag en voelde dat ook deze man mij met gebalde vuist tegen mijn hoofd sloeg. Ik kreeg minimaal twee klappen. Ik voelde direct flinke pijn aan mijn hoofd.
Ik zag en voelde dat één van de mannen mij bij mijn arm pakte. Ik voelde dat de man aan mijn arm begon te trekken. Ik voelde dat ik meegesleurd werd door de man. Ik viel op straat. Ik zag dat ook de tweede man op mij af kwam lopen. Ik zag en voelde dat de mannen mij meerdere keren tegen mijn hoofd schopten. Ik voelde pijn aan mijn hoofd en vooral aan mijn neus. Ik voelde dat er een deel van een kies in mijn rechter bovenkaak afbrak. Ik lag weerloos op straat en de mannen bleven maar trappen. Vervolgens zijn wij (het hof begrijpt: aangever en diens vader) gaan rennen. Ik zag dat de mannen achter ons aan renden. Terwijl wij aan het rennen waren zag en voelde ik dat beide mannen tegen mijn benen schopten. Uiteindelijk stopte(n) de mannen met rennen omdat er toezichthouders van de kermis aan kwam lopen. Ik vertelde mijn verhaal aan de toezichthouders. De toezichthouders hebben vervolgens de politie gebeld. Eén van de mannen droeg een pet. [2]
Getuige [getuige] heeft bij de politie een verklaring afgelegd en als volgt verklaard:
Ik zag dat twee mannen op een dreigende manier naar [benadeelde partij] (het hof leest: aangever) toe liepen. Ik zag dat beide mannen een klap in het gezicht van mijn zoon gaven. Ik zag dat mijn zoon naar de grond viel. Ik zag dat mijn zoon op de grond lag en dat de man met de pet op een trappende beweging naar het hoofd van mijn zoon maakte. Ik zag dat het hoofd naar achteren ging door de trap. De neus van mijn zoon bloedde.
Er kwamen beveiligers van de kermis naar ons toe en zij hebben ons gescheiden van de mannen. Zij hebben de politie gebeld. Ik heb de man met de pet, die de schoppen uitdeelde, aangewezen toen de politie er was en deze is toen ook meegenomen. [3]
Verbalisant [verbalisant1] heeft op 28 april 2019 zijn bevindingen beschreven en als volgt verklaard:
Aangekomen zagen wij achter het reuzenrad twee groepen staan elk bij een BOA. Verbalisant [verbalisant2] kwam vervolgens op mij aflopen en vertelde dat de man met het petje kon worden aangehouden, omdat hij had geslagen. Vervolgens heb ik [verdachte] (het hof leest: verdachte) aangehouden. [4]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [benadeelde partij] uitwendig letsel heeft opgelopen, te weten kneuzing van de neus met uitwendige bloeding, kneuzing van de linkerknie, kneuzing onder de onderste linkerrib, beschadiging van kies (gebroken) rechtsboven, beschadiging van twee snijtanden, Doorverwijzing KNO-arts voor operatief rechtzetten neustussenschot; verwachte duur genezing neus: 6 weken tot 3 maanden. [5]
Op de vraag van de jongste raadsheer heeft de verdachte ter zitting van het hof verklaard:
Ik had op 28 april 2019 een petje op. [6]
Het hof is van oordeel dat, gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen, het er voor gehouden moet worden dat verdachte deel uitmaakte van de groep van 2 personen die openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten aangever.
Uit de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige] komt naar voren dat verdachte en de mededader gezamenlijk optraden en dat zij beiden aangever op een agressieve manier bejegend hebben. Hierbij is geschopt en geslagen, aangever is ten val gekomen. Gelet op deze verklaringen is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende significante en wezenlijke bijdrage van verdachte aan het gepleegde geweld, waarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk in vereniging geweld plegen. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer slechts heeft geduwd niet geloofwaardig nu die verklaring geen steun vindt in de overige verklaringen die zich in het dossier bevinden. Integendeel. Het hof verwerpt het verweer.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, zoals hieronder bewezenverklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2019 te [plaats] openlijk, te weten, op/aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij] door deze meermalen, althans eenmaal
- in/op/tegen het neus en/of het hoofd te stompen en/of slaan en
- ( vervolgens) aan de arm te trekken ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en - (terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt) tegen het hoofd en het lichaam te schoppen en/of trappen en
- ( terwijl die [benadeelde partij] probeert weg te rennen) tegen de benen te schoppen en/of trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van diezelfde straf.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft geen opmerkingen gemaakt over de oplegging van straf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 28 april 2019 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen. Verdachte en zijn mededader hebben door hun gewelddadige optreden inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, met fors letsel ten gevolge. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het slachtoffer en bij het publiek dat hier ongewild en ongewenst getuige van is geweest, waaronder een jong kind. Dergelijk openlijk gewelddadig optreden is in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en het versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof heeft gelet op straffen die ter zake van openlijke geweldpleging plegen te worden opgelegd hetgeen zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden in beginsel het vertrekpunt bij openlijke geweldpleging zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof zijn besproken en het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en ook na dit incident niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is als kostwinner verantwoordelijk voor het inkomen van hem en zijn vrouw en heeft vast werk.
Alles afwegende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde oplegging van een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, een passende straf.
De voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.145,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.145,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen zoals de politierechter dat heeft gedaan.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.145,70 (zesduizend honderdvijfenveertig euro en zeventig cent) bestaande uit € 3.645,70 (drieduizend zeshonderdvijfenveertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3,08 (drie euro en acht cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.145,70 (zesduizend honderdvijfenveertig euro en zeventig cent) bestaande uit € 3.645,70 (drieduizend zeshonderdvijfenveertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2019124514 gesloten en getekend op 8 mei 2019 door [verbalisant3] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland.
2.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 28 april 2019, opgenomen op pagina 6-7 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde partij] .
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 28 april 2019, proces-verbaalnummer: PL0900-2019124514-2, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige] .
4.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 april 2019, proces-verbaalnummer: PL0900-2019124514-5, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant1] .
5.Een ander geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 6 mei 2019, registratienummer: PL0900-2019124514-1, betreffende [benadeelde partij] , arts L.F. Soomers.
6.Het proces-verbaal ter terechtzitting van het hof, d.d. 3 juni 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.