ECLI:NL:GHARL:2021:6067

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20/00630
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2020. De heffingsambtenaar van de gemeente Zevenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 28a te [Z] vastgesteld op € 143.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2019. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende, [A], en de heffingsambtenaar, ing. [B], gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de WOZ-waarde, die wordt verlaagd tot € 135.000, en dat de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende vergoedt. De kosten van het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport waren echter nog in geschil. Belanghebbende verzocht om vergoeding van deze kosten, terwijl de heffingsambtenaar betwistte dat het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking kwam.

Het Hof oordeelde dat het taxatierapport wel degelijk voor vergoeding in aanmerking komt, omdat belanghebbende had aangetoond dat de taxateur, [C], deskundig was. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de waarde van de woning vastgesteld op € 135.000, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 2.922,52. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00630
uitspraakdatum: 22 juni 2021
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2020, nummer AWB 19/5428, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Zevenaar(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 28a te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 143.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 235,52.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 12 mei 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende zijn gemachtigde [A] en namens de heffingsambtenaar ing. [B] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een twee-onder-een-kap woning uit 1958 met dakkapel en een vrijstaand tuinhuis van ongeveer 15 m3. De inhoud van de woning is 306 m3 en het perceel is 203 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018.
3.2.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 122.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag OZB 2019.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde van € 143.000 niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat:
 de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2019 wordt verminderd tot € 135.000,
 de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in beroep (€ 47) en hoger beroep (€ 131) betaalde griffierecht vergoedt, en
 de heffingsambtenaar aan belanghebbende de proceskosten vergoedt van € 530 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 265) € 1.068 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534) en € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534) ofwel in totaal € 2.666.
4.2.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.3.
Tussen partijen is enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of de kosten van het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4.
Belanghebbende heeft verzocht de kosten van het taxatierapport te vergoeden conform de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Staatscourant 2012, nr. 26039), zijnde € 256,52 (4 x € 53, vermeerderd met 21% BTW) voor een inpandige opname.
4.5.
De heffingsambtenaar stelt zich primair op het standpunt dat het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu niet is gebleken dat [C] de benodigde deskundigheid bezit. De heffingsambtenaar wijst er in dat verband onder meer op dat [C] niet gecertificeerd is als taxateur bij het NRVT. Subsidair betwist de heffingsambtenaar dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden.
4.6.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bbp) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komt. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat [C] al jaren werkzaam is voor [D] als WOZ-consultant en dat [C] vaker taxatierapporten opstelt. Dit maakt, in combinatie met het feit dat in de onderhavige zaak een WOZ-conform taxatierapport is opgesteld, dat het Hof van oordeel is dat [C] is aan te merken als een deskundige in de zin van artikel 8:75 van de Awb. Een verkeerde waardepeildatum in het rapport maakt dit niet anders, nu uit het rapport blijkt dat met de juiste waardepeildatum rekening is gehouden bij het opstellen van het taxatierapport. Nu het beroep van taxateur geen beschermd beroep is, kan aan het feit dat [C] geen opleiding tot taxateur heeft genoten of het feit dat hij niet gecertificeerd is niet de conclusie worden verbonden dat hij geen deskundige is als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4.8.
Bij deze stand van zaken is tussen partijen niet in geschil dat een vergoeding aan de orde is conform de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Staatscourant 2012, nr. 26039). Daarbij is slechts nog in geschil of sprake is van een inpandige opname. Het Hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling in het taxatierapport dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat aan het taxatierapport geen foto’s van de inpandige opname zijn toegevoegd is daarvoor onvoldoende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de waarde tot € 135.000,
– vermindert de aanslag OZB 2019 dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.922,52, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 juni 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.