ECLI:NL:GHARL:2021:6066

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20/00629
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2020. De zaak betreft de waardevaststelling van de woning van belanghebbende aan [a-straat] 3 te [Z] voor het jaar 2019, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Zevenaar op € 380.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende, [A], en de heffingsambtenaar, ing. [B], gehoord. Het geschil draait om de vraag of de vastgestelde waarde van de woning correct is. Belanghebbende bepleit een lagere waarde van € 335.000 en vraagt om vernietiging van de eerdere uitspraken. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 380.000.

Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift met bijlagen niet tijdig heeft ingediend, maar dat dit niet automatisch leidt tot het buiten beschouwing laten van deze stukken. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar afgewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00629
uitspraakdatum: 22 juni 2021
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2020, nummer AWB 19/5409, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Zevenaar(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 3 te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 380.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 625,86.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 12 mei 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende zijn gemachtigde [A] en namens de heffingsambtenaar ing. [B] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een vrijstaande woning uit 1986. De woning beschikt over een dakkapel, een serre, een inpandige garage die gebruikt wordt als bijkeuken, een carport en een berging. De totale inhoud van de woning is ongeveer 526 m3 en het perceel is 605 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018.
3.2.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 335.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag OZB 2019.
3.3.
De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 380.000 en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Buiten beschouwing laten van het verweerschrift
4.1.
De heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase een verweerschrift met bijlagen (waaronder een taxatierapport) ingediend op de negende dag voor de zitting.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank het verweerschrift met bijlagen buiten beschouwing had moeten laten op de grond dat het niet tijdig is ingediend. Daarbij heeft belanghebbende verwezen naar artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan, het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zendt en het een verweerschrift kan indienen. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat uit dit wetsartikel blijkt dat het verweerschrift binnen vier weken na indiening van het beroepschrift had moeten worden ingediend. Artikel 8:58 van de Awb is niet van toepassing, omdat een verweerschrift geen ‘nader stuk’ is dat tot tien dagen voor de zitting kan worden ingediend, aldus nog steeds belanghebbende.
4.3.
Het Hof volgt belanghebbende niet in het standpunt dat de Rechtbank het verweerschrift buiten beschouwing had moeten laten en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Het Hof is het met belanghebbende eens dat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift met bijlagen buiten de termijn van artikel 8:42 van de Awb heeft ingediend. Het Hof is echter van oordeel dat dat gegeven op zichzelf niet zonder meer maakt dat het verweerschrift met bijlagen moet worden geweigerd. De wet dwingt daar niet toe. Van een fatale termijn van vier weken is geen sprake. Ook wanneer de indiening van het verweerschrift met bijlagen langs de lat van artikel 8:58 van de Awb wordt gelegd, moet worden geconcludeerd dat indiening buiten de termijn heeft plaatsgevonden. Ook hier dwingt dat echter niet zonder meer tot het buiten beschouwing laten van het verweerschrift met bijlagen.
4.5.
Artikel 8:42 van de Awb en artikel 8:58 van de Awb hebben tot doel een behoorlijk verloop van de beroepsprocedure te waarborgen. Voor de beantwoording van de vraag of het verweerschrift met bijlagen buiten beschouwing moest worden gelaten, moet getoetst worden aan de goede procesorde, waarbij een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het belang bij het alsnog overleggen van een verweerschrift met bijlagen en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang, het belang van hoor en wederhoor, etc. Wat de eisen van een goede procesorde in een concrete zaak behelzen, hangt mede af van de gang van zaken in die zaak.
4.6.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat het toelaten van het verweerschrift met bijlagen in dit specifieke geval geen strijd oplevert met de goede procesorde. Bij dat oordeel heeft het Hof betrokken i) de aard van de zaak (het betreft een reguliere, niet complexe WOZzaak), ii) het feit dat belanghebbende wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde, iii) dat het verweerschrift niet zeer omvangrijk en/of ingewikkeld is en iv) dat het een voor de beoordeling relevant stuk betreft en v) het belang van het kunnen geven van een zo gefundeerd mogelijk inhoudelijk oordeel. Van belang acht het Hof voorts dat in onderhavig geval de heffingsambtenaar al bij de concept uitspraak op bezwaar een taxatiematrix met de gegevens van twee van de drie gehanteerde referentieobjecten aan belanghebbende heeft verstrekt, zodat op dat punt geen sprake is van voor belanghebbende nieuwe informatie. Daarnaast is van belang dat de heffingsambtenaar begin februari 2020 per e-mail inhoudelijk heeft gereageerd op de beroepsgronden en in het bijzonder op de grond dat de heffingsambtenaar van een verkeerde inhoud van de opstal was uitgegaan. Daaruit blijkt dat de inhoud van de woning niet langer in geschil is (belanghebbende: 527 m3 en heffingsambtenaar: 526 m3). Belanghebbende was daardoor ook al ruim voor de tiendagentermijn bekend met de (gewijzigde) standpunten van de heffingsambtenaar. De Rechtbank heeft het verweerschrift met bijlagen bij brief van 28 februari 2020 doorgestuurd aan de gemachtigde zodat deze enkele dagen in de gelegenheid is geweest om de stukken, voor zover deze nog niet bekend waren, te bestuderen. Belanghebbende is daarmee voldoende in de gelegenheid geweest kennis te nemen van de (gewijzigde) standpunten van de heffingsambtenaar en daarop te reageren. Dat de heffingsambtenaar willens en wetens het verweerschrift zo laat mogelijk heeft ingediend, is geenszins gebleken. Dat laat onverlet dat de handelwijze van de heffingsambtenaar in deze zaak onwenselijk te noemen is.
WOZ-waarde
4.7.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.8.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.9.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar een taxatiematrix waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 391.000 naar waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2018. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn drie panden in [Z] , als referentieobject gebruikt. Daarbij is rekening gehouden met kwaliteit (K), onderhoud (O), uitstraling (U), doelmatigheid (D), voorzieningen (V) en ligging (L) van de woning en de referentieobjecten. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De ter vergelijking opgenomen referentieobjecten zijn in dezelfde wijk gelegen als de onroerende zaak, hebben een vergelijkbaar bouwjaar en een vergelijkbare inhoud, perceelgrootte en uitstraling. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de gewijzigde inhoud van de onroerende zaak niet leidt tot vermindering van de WOZ-waarde, nu de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat het voorzieningenniveau hoger ligt dan waarvan bij de oorspronkelijke taxatie is uitgegaan en de doelmatigheid ook beter is.
4.10.
De heffingsambtenaar heeft ook aannemelijk gemaakt dat de staat van onderhoud van de carport en de berging voldoende is. De taxateur heeft de woning uitwendig opgenomen en geconstateerd dat de staat van onderhoud van de woning goed is. In het kader van de WOZwaarde 2020 heeft taxateur Tekelenburg in februari 2020 de woning opnieuw bekeken en aangegeven dat de staat van onderhoud van de carport voldoende tot goed is. De enkele blote stelling van belanghebbende dat de berging en carport slooprijp zijn, maakt niet dat twijfel ontstaat over de waarneming van taxateur Tekelenburg. De door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s bieden ook onvoldoende aanknopingspunten voor deze stelling.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 juni 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.