ECLI:NL:GHARL:2021:6024

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
21-005199-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met schatting van opbrengst en kosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1971 en woonachtig in [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 7 september 2018, waarin hij was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 maart 2015 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat hij financieel voordeel heeft genoten van deze activiteiten. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 15.315,24, waarbij het hof de kosten heeft meegenomen zoals vastgesteld in het BOOM-rapport. De betrokkene had aangevoerd dat de oogst mislukt was, maar het hof achtte deze stelling niet aannemelijk. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 4.339,30, na een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005199-18
Uitspraak d.d.: 14 juni 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2018 met parketnummer 16-652258-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[de betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 15.315,24 en aan betrokkene de verplichting wordt opgelegd om een bedrag van € 6.000,00 aan de Staat te betalen wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekte tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 33.278,88 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag, waarna in eerste aanleg ter zitting is gerekwireerd tot afwijzing van de vordering. De advocaat-generaal heeft – als vermeld - ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 15.315,24 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.000,00.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Betrokkene is bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2018 (parketnummer 16-652258-16) ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 10 maart 2015, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 5.105,08.
Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het niet geloofwaardig dat een eerdere oogst is mislukt, zoals betrokkene heeft verklaard. De advocaat-generaal gaat ervan uit dat betrokkene samen heeft gewerkt met de mensen van de growshop en dat betrokkene € 6.000,- heeft verdiend aan de opbrengst van deze oogst.
Standpunt verdediging
Door betrokkene is in hoger beroep bepleit dat hij geen voordeel heeft gehad van de hennepkweek. Hij is bij het kweken van de hennep geholpen door twee mannen van de growshop. Er was afgesproken dat hij tussen de € 6.000,- en € 9.000,- zou krijgen. Er is één keer geoogst. Het oogsten heeft betrokkene helemaal overgelaten aan de mensen van de growshop. Volgens betrokkene was de oogst mislukt en heeft hij geen geld ontvangen. Wel heeft betrokkene wat restjes hennep bewaard en (deels) weggegeven aan vrienden.
Oordeel hof
Betrokkene heeft in de periode voorafgaand aan 10 maart 2015 in zijn woning aan de [woonadres] te [woonplaats] een hennepkwekerij geëxploiteerd.
Op basis van de in het proces-verbaal verwoorde bevindingen van de politie, gaat het hof ervan uit dat in de kwekerij één keer is geoogst.
Het hof acht de door betrokkene geponeerde stelling dat (alleen) sprake is geweest van een mislukte oogst niet aannemelijk. Betrokkene heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. Daarbij acht het hof het bovendien van belang dat de beschreven mate van professionaliteit van de hennepkwekerij erg hoog was waardoor de kans op misoogsten kleiner is. Ook levert zijn eigen verklaring over het weggeven van een deel van de oogst een contra-indicatie op voor het (volledig) mislukt zijn van de oogst.
Nu betrokkene verder niets heeft verklaard over de opbrengst en kosten, heeft het hof het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 3 november 2015 (verder: het rapport), waarin de berekening van de opbrengst van de oogst is gebaseerd op de normen afkomstig uit het destijds geldende rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (verder: BOOM-rapport), als uitgangspunt genomen voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Het hof ziet geen reden om van deze normen af te wijken.

Opbrengst

Gelet op de geconstateerde indicatoren voor een eerdere oogst zoals vermeld in het rapport, alsook de verklaring van betrokkene inhoudende dat er één eerdere oogst is geweest, acht het hof aannemelijk dat er één eerdere oogst is geweest.
Het hof gaat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van 190 planten, zoals beschreven in het rapport. Dit is ook het aantal aangetroffen hennepplanten bij ontdekking van de in werking zijnde hennepkwekerij op 10 maart 2015 in de woning van betrokkene.
In de kweekruimte stonden 18 planten per m2. Onder deze omstandigheden is volgens het BOOM-rapport de gemiddelde opbrengst 26,7 gram hennep per plant. De totale opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan: 190 planten x 26,7 gram = 5.073 gram hennep.
Uitgaande van een conform het BOOM-rapport gemiddelde verkoopprijs van € 3,28 per gram bedraagt de bruto opbrengst
€ 16.639,44(5.073 gram x € 3,28).

Kosten

Het hof gaat uit van de (gemiddelde) kosten zoals vastgesteld in het BOOM-rapport en schat deze kosten op € 1.324,20, bestaande uit afschrijfkosten ad € 150,-, inkoopkosten ad € 2,85 per stek en variabele kosten ad € 3,33 per plant. Van overige kosten is niets gesteld noch gebleken.

De totale kosten worden op € 1.324,20 geschat.

Berekening wederechtelijk verkregen voordeel

Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:

Bruto opbrengst € 16.639,44

Totale kosten
€ 1.324,20

Totaal € 15.315,24

Toerekening voordeel pondspondsgewijs
Het hof acht het voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene samen met twee anderen van het verkregen voordeel heeft geprofiteerd. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. Betrokkene, die ontkent enig voordeel te hebben genoten, heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de betrokkene en zijn mededaders dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de betrokkene aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. Het hof zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.
Het voorgaande brengt mee dat het door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op
€ 5.105,08(€ 15.315,24:3).
De verplichting tot betaling aan de Staat
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop dat zowel de redelijke termijn in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. Door betrokkene is op 21 september 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 7 september 2018. Dit arrest dateert van 14 juni 2021, ruim twee jaar en acht maanden nadat hoger beroep is ingesteld
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat zowel de behandeling van de zaak in eerste aanleg als in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van het vast te stellen ontnemingsbedrag tot gevolg moet hebben. Het hof zal het bedrag met 15% verminderen. Dit brengt mee dat de verplichting tot betaling aan de Staat wordt vastgesteld op
€ 4.339,30(€ 5.105,08 minus € 765,76).
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 5.105,08 (vijfduizend honderdvijf euro en acht cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.339,30 (vierduizend driehonderdnegenendertig euro en dertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 86 dagen.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 14 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.