ECLI:NL:GHARL:2021:5975

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
24-001400-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang ex artikel 577c Wetboek van Strafvordering

Op 18 juni 2021 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, ingediend door de advocaat-generaal op basis van artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde, die in 2012 was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 504.900,48 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, had nog een openstaand bedrag van € 456.852,37. De advocaat-generaal had op 15 mei 2017 een vordering ingediend voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 1080 dagen wegens niet-betaling van dit bedrag.

De vordering is in verschillende raadkamers behandeld, waarbij de advocaat-generaal, de veroordeelde en diens raadsman zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 2016 tot 2019 enkele betalingen heeft verricht, maar dat er onduidelijkheid bestond over de betalingsbereidheid van de veroordeelde. In de raadkamer van 17 juli 2020 is gebleken dat de veroordeelde in 2017 en 2018 in totaal € 11.000,- heeft betaald, maar dat er in 2016 en 2019 geen betalingen zijn gedaan.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeelde niet bereid is te betalen en dat het verhaal uit conservatoir beslag niet zonder meer niets substantieels kan opleveren. Daarom heeft het hof de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang afgewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee raadsheren, en is op 18 juni 2021 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
AV-nummer: 500017-17
Parketnummer: 24-001400-08
Uitspraak d.d.: 18 juni 2021
Beschikking van de meervoudige raadkamer op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering, ertoe strekkende dat het gerechtshof verlof verleent tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang (thans: gijzeling) tegen de veroordeelde:

[veroordeelde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,

wonende te [woonadres] .

Procesgang

Het gerechtshof Leeuwarden heeft bij arrest van 19 juni 2012 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 504.900,48.
Bij arrest van 21 januari 2014 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard. De ontnemingsmaatregel is daarmee op die datum onherroepelijk geworden.
De advocaat-generaal heeft op 15 mei 2017 een vordering 'Verlof tenuitvoerlegging lijfsdwang' ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering ingediend voor de duur van 1080 dagen wegens niet-betaling van het nog openstaande bedrag van € 456.852,37.
De vordering is op 20 maart 2020, 17 juli 2020 en 4 juni 2021 in raadkamer behandeld door het gerechtshof. Daarbij zijn gehoord de advocaat-generaal, alsmede de veroordeelde en diens raadsman.

Beoordeling

Indien de veroordeelde niet voldoet aan het vonnis of arrest waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaren verlenen.
Ingevolge artikel 577c, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt de vordering niet toegewezen, indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen.
In de vordering van de advocaat-generaal van 15 mei 2017 is het executieverloop en het deurwaarderstraject beschreven in de periode van eind november 2015 tot eind februari 2017. In de periode van november 2016 tot 27 februari 2017 is volgens de informatie van de gerechtsdeurwaarder drie keer een bedrag van € 500,- betaald aan de gerechtsdeurwaarder, welk bedrag is aangewend ter gedeeltelijke betaling van de ontnemingsmaatregel.
In het kader van het onderzoek in raadkamer op 17 juli 2020 is door de veroordeelde aangevoerd dat hij intussen nog diverse andere betalingen heeft verricht aan het CJIB, zij het onregelmatig. Volgens de veroordeelde is in de voor hem bedrijfsmatig meer florissante periodes betaald aan het CJIB en is de betaling gestopt in bedrijfsmatig minder florissante periodes.
Aangezien in raadkamer van 17 juli 2020 niet geheel duidelijk was in welke mate nu wel of geen betalingen waren verricht door de veroordeelde in de jaren 2016 tot en met 2019, is door de advocaat-generaal terstond nadere informatie daarover ingewonnen bij het CJIB. Daaruit is toen gebleken dat door de veroordeelde in de jaren 2017 en 2018 in totaal een bedrag van € 11.000,- is betaald aan het CJIB en dat in de jaren 2016 en 2019 geen betalingen zijn verricht door hem. Deze (latere) betalingen tot een totaal van € 11.000,- waren tot dan toe echter nog niet geheel door het CJIB - via de advocaat-generaal - onder de aandacht van het gerechtshof gebracht. Daardoor kon mogelijk een onjuist beeld ontstaan over de betalingsbereidheid van de veroordeelde.
Zowel in raadkamer van 17 juli 2020 als in raadkamer van 4 juni 2021 is daarnaast gebleken dat in het jaar 2020 door of namens de veroordeelde enkele keren is gepoogd tot een afbetalingsregeling te komen met het CJIB. Laatstelijk - op 31 augustus 2020 - is door de veroordeelde aangeboden maandelijks een bedrag van € 500,- te betalen. Dit aanbod is echter afgewezen door het CJIB, als zijnde niet reëel.
Onder deze omstandigheden kan evenwel niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake is van betalingsonwil aan de zijde van de veroordeelde. Daarnaast staat feitelijk niet voldoende vast dat een verhaal uit conservatoir beslag niets, dan wel niets substantieels kan opleveren voor het CJIB. Dat brengt mee dat de vordering tot het verlenen van verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang dient te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Aldus gegeven door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 18 juni 2021 ter openbare zitting uitgesproken.