Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige], en de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te vernietigen. De kinderrechter had op 18 februari 2021 en 3 maart 2021 machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, die door de moeder worden betwist. De moeder is de gezaghebbende ouder, terwijl de vader van de minderjarige als informant is aangemerkt. De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, die door de moeder als onterecht wordt bestreden.
Het hof heeft de mondelinge behandeling op 20 mei 2021 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder heeft vier grieven ingediend tegen de beschikking van 18 februari 2021 en drie grieven tegen de beschikking van 3 maart 2021. De raad en de GI hebben verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikkingen.
Het hof oordeelt dat de machtigingen tot uithuisplaatsing rechtmatig waren, gezien de omstandigheden waaronder de moeder niet in staat was om voor de minderjarige te zorgen. De moeder was op dat moment gedetineerd en er waren zorgen over de veiligheid en opvoedvaardigheden. Het hof concludeert dat de eerdere beschikkingen van de kinderrechter moeten worden bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beslissing van het hof is op 17 juni 2021 openbaar uitgesproken.