ECLI:NL:GHARL:2021:5972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.292.542
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en wijziging van zorgregeling tussen vader en zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Laatsman, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen, waarin een zorgregeling was vastgesteld die hem beperkte omgang met zijn zoon oplegde. De vader stelde dat hij jarenlang zonder problemen contact had gehad met zijn zoon en dat de huidige regeling, die begeleide omgang voorschrijft, niet in het belang van de minderjarige was. De GI (Jeugdbescherming Gelderland) en de moeder van de minderjarige, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Hofstede, voerden verweer en stelden dat de huidige regeling noodzakelijk was voor de veiligheid en het welzijn van de minderjarige.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling niet voldoende onderbouwd was en dat er geen serieuze contra-indicaties waren voor een wijziging. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft met ingang van 7 juli 2021. De nieuwe regeling houdt in dat de minderjarige onbegeleid contact met de vader zal hebben, met een opbouwfase naar een regeling waarbij hij eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijft. De beslissing is genomen met het oog op het belang van de minderjarige, die gediagnosticeerd is met een reactieve hechtingsstoornis en die behoefte heeft aan stabiliteit en een rustige benadering.

De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.542
(zaaknummer rechtbank Gelderland 382285)
beschikking van 17 juni 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.J. Laatsman te Oss,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting
Jeugdbescherming Gelderland, Regio Midden,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Hofstede te Doetinchem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 april 2021;
- het verweerschrift van de GI;
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Laatsman van 9 april 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 mei 2021, gelijktijdig met die van het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling (bekend onder zaaknummer 200.292.539) plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [C] , namens de GI;
-de moeder, bijgestaan haar advocaat.
Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Laatsman het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2021 overgelegd.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling (op verzoek van het hof en met instemming van partijen en hun advocaten) het rapport van de raad van
17 december 2018 en het Onderzoeksverslag van de Psychologische Dienstverlening IJsselgroep van 3 januari 2020 overgelegd.
Deze stukken zijn aan het dossier toegevoegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren te [A] [in] 2011.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 februari 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, met benoeming van de GI tot gezinsvoogdes. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van de kinderrechter van 14 februari 2020 verlengd tot 19 februari 2021, en vervolgens bij beschikking van 16 februari 2021 verlengd tot 19 februari 2022. De vader heeft tegen laatstgenoemde beschikking eveneens hoger beroep ingesteld.
3.3
Bij beschikking van 10 april 2019 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] iedere vrijdag na school tot zondag bij de vader verblijft. Daaraan voorafgaand is [de minderjarige] op basis van afspraken tussen de ouders gedurende een aantal jaren ieder weekend bij de vader geweest.
3.4
Bij beschikking van 16 juni 2020 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] minimaal drie uur per week met de vader doorbrengt onder begeleiding van een professionele instantie.
3.5
Bij beschikking van 3 november 2020 heeft dit hof de beschikking van 16 juni 2020 vernietigd en alsnog het verzoek van de GI tot vaststelling van een beperkte omgangsregeling afgewezen.
3.6
Bij beschikking van 12 november 2020 heeft de rechtbank de door haar op 10 april 2019 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op verzoek van de GI opgeschort en bepaald dat voor onbepaalde tijd geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] en, alvorens verder te beslissen, dat de vader, de moeder en de GI nader op zitting zullen worden gehoord.
3.7
Bij beschikking van 26 november 2020 heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd naar een begeleide omgang van drie uur per week voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 19 februari 2021 en het verzoek tot opschorting van de zorgregeling afgewezen.
3.8
Bij beschikking van 14 januari 2021 heeft dit hof de beschikking van 10 april 2019 wat betreft de zorgregeling vernietigd en als zorgregeling vastgesteld dat de vader en [de minderjarige] eenmaal per week gedurende drie uur onder begeleiding van een professionele instantie contact met elkaar hebben, waarbij de regie ten aanzien van de uitbreiding van de duur en het al dan niet begeleiden van het contact zal berusten bij de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige] , zoals verzocht door de GI.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] drie uur per week omgang heeft met de vader, begeleid door een professionele organisatie.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de vader weer omgang heeft met [de minderjarige] ieder weekend van vrijdag na school tot zondag 14.00 uur zonder begeleiding, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht. De vader heeft in eerste aanleg verzocht te bepalen dat de oude weekendregeling wordt hervat.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265g, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling onder andere een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De vader kan zich met de huidige zorgregeling niet verenigen. Hij heeft gedurende vele jaren zonder problemen en op een fijne manier ieder weekend bij hem thuis contact gehad met [de minderjarige] . De moeder spant zich volgens de vader in om de zorgregeling zoveel mogelijk te beperken, waarbij zij zowel de gezinsvoogd als [de minderjarige] beïnvloedt. De vader ontkent dat [de minderjarige] vervelende situaties heeft meegemaakt tijdens de contactmomenten bij de vader. [de minderjarige] had het altijd erg naar zijn zin bij de vader, waarbij hij ook contact had met zijn grootmoeder van vaderszijde, neefjes en nichtjes en vriendjes in [A] . Het enkele feit dat de communicatie tussen de vader en de moeder moeizaam verloopt, is geen reden voor een beperking van het contact. De behandeling die [de minderjarige] , in verband met zijn reactieve hechtingsstoornis, moet ondergaan, alsmede de gesprekken met [D] kunnen gewoon plaatsvinden en hoeven niet aan de reguliere zorgregeling in de weg te staan. Ook overigens is geen sprake van serieuze contra-indicaties. Daarom moet het contact tussen hem en [de minderjarige] weer, zoals in het verleden, ieder weekend plaatsvinden, aldus de vader.
5.3
De GI stelt dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde contactregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Hoewel de begeleide contactmomenten, die aanvankelijk niet goed verliepen en ook regelmatig door de vader werden afgezegd, sinds kort weer beter verlopen, kan de veiligheid van [de minderjarige] nog steeds onvoldoende worden gewaarborgd als dat contact langer duurt en niet wordt begeleid.
5.4
De moeder stelt dat zij het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet in de weg wil staan. Gelet op de problematiek dient [de minderjarige] op een rustige, consequente en positieve wijze benaderd te worden. Sinds het contact wekelijks gedurende drie uur onder begeleiding van een professionele instantie plaatsvindt, is [de minderjarige] tot rust gekomen en zit hij beter in zijn vel. De huidige regeling dient daarom te worden gehandhaafd, aldus de moeder.
5.5
Uit de stukken en hetgeen ter zitting van het hof is besproken is het volgende gebleken. [de minderjarige] heeft gedurende vele jaren ieder weekend bij de vader verbleven. Die contacten hebben, tot ongeveer twee jaar geleden, niet tot noemenswaardige problemen geleid. Volgens [de minderjarige] hebben tijdens het verblijf bij de vader enkele vervelende incidenten plaatsgevonden, die door de vader worden ontkend. In de situatie bij de moeder hebben zich in de afgelopen periode voor [de minderjarige] ingrijpende veranderingen voorgedaan. De moeder is, nadat haar relatie is verbroken, met [de minderjarige] verhuisd en [de minderjarige] bezoekt inmiddels een andere school. [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis. Zijn ontwikkeling op cognitief gebied staat onder druk, omdat hij zijn slechte concentratie en onzekerheid probeert te overschreeuwen met stoer en grensoverschrijdend gedrag. In de sociale contacten heeft [de minderjarige] moeite om signalen van andere kinderen te begrijpen. Uit de stukken, maar ook naar aanleiding van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof echter niet duidelijk geworden dat de bij [de minderjarige] geconstateerde zorgen, waarvoor hij binnenkort hulp in de vorm van Psychomotorische Therapie (PMT) zal ontvangen, zijn veroorzaakt door, of verband hebben met, de contacten met de vader. Naar het oordeel van het hof is, nu niet is gebleken van een contra-indicatie, de noodzaak voor de wijziging van de zorgregeling van [de minderjarige] met de vader van iedere week een heel weekend naar drie uur per week begeleid, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat hij meteen weer ieder weekend contact met de vader heeft. Het volgen van de genoemde therapie zal van hem de nodige energie vragen en bovendien heeft hij – zo blijkt uit de stukken – verklaard dat hij ook graag een weekend bij de moeder wil doorbrengen. Het hof acht een regeling waarbij, na een opbouwfase, éénmaal per veertien dagen onbegeleid contact bij de vader thuis kan plaatsvinden (het meest) in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. [de minderjarige] zal onbegeleid contact met de vader hebben: met ingang van 7 juli 2021 iedere woensdag van 13.00 uur tot 16.00 uur; met ingang van 4 september 2021 iedere zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur en met ingang van 4 december 2021 éénmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij het haal- en brengschema kan worden gehanteerd zoals dat gold in de periode waarin [de minderjarige] iedere weekend bij de vader verbleef.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft met ingang van 7 juli 2021 en beslissen als hierna volgt. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft tot 7 juli 2021.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 maart 2021 voor zover het de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft met ingang van 7 juli 2021 en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat [de minderjarige] bij de vader thuis onbegeleid contact met de vader zal hebben:
-met ingang van 7 juli 2021 iedere woensdag van 13.00 uur tot 16.00 uur;
-met ingang van 4 september 2021 iedere zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur en
-met ingang van 4 december 2021 eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur;
waarbij het haal- en brengschema kan worden gehanteerd zoals dat gold in de periode waarin [de minderjarige] iedere weekend bij de vader verbleef;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft tot 7 juli 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E.B. Knottnerus en
J.U.M. van der Werff, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.