ECLI:NL:GHARL:2021:5971

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.292.539
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2011. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 16 februari 2021 had besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 19 februari 2022. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling niet te verlengen, terwijl de GI en de moeder verweer voerden en vroegen om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de situatie van [de minderjarige], die gediagnosticeerd is met een reactieve hechtingsstoornis. De vader ontkende de ernst van de situatie en stelde dat de ondertoezichtstelling niet nodig was, terwijl de GI en de moeder van mening waren dat toezicht en begeleiding noodzakelijk waren voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de problematiek van [de minderjarige] en de moeizame communicatie tussen de ouders.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop stond. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de impact van de procedure op het kind. De uitspraak benadrukt het belang van adequate zorg en begeleiding voor minderjarigen in complexe gezinsstructuren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.539
(zaaknummer rechtbank Gelderland 382280)
beschikking van 17 juni 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.J. Laatsman te Oss,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting
Jeugdbescherming Gelderland, Regio Midden,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Hofstede te Doetinchem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 april 2021;
- het verweerschrift van de GI;
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Laatsman van 9 april 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 mei 2021, gelijktijdig met die in het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de omgangsregeling (bekend onder zaaknummer 200.292.542) plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [C] , namens de GI;
-de moeder, bijgestaan haar advocaat.
Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Laatsman het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2021 overgelegd.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling (op verzoek van het hof en met instemming van partijen en hun advocaten het rapport van de raad van
17 december 2018 en het Onderzoeksverslag van de Psychologische Dienstverlening IJsselgroep van 3 januari 2020 overgelegd.
Deze stukken zijn aan het dossier toegevoegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren te [A] [in] 2011.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 februari 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, met benoeming van de GI tot gezinsvoogdes. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van de kinderrechter van 14 februari 2020 verlengd tot 19 februari 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 februari 2022.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling niet te verlengen, althans in duur te verkorten.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Ten onrechte worden uitlatingen die [de minderjarige] kennelijk tegenover de GI heeft gedaan voor waar aangenomen. De vader ontkent dat [de minderjarige] vervelende situaties heeft meegemaakt tijdens zijn verblijf bij de vader. Van een ernstige bedreiging is geen sprake. Het enkele feit dat de verstandhouding tussen hem en de moeder niet goed is, is geen reden voor een ondertoezichtstelling. Hij maakt zich zorgen om de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder. De behandeling die [de minderjarige] in verband met zijn reactieve hechtingsstoornis moet ondergaan kan in een vrijwillig kader plaatsvinden, zodat ook daarvoor een ondertoezichtstelling niet nodig is.
5.3
De GI stelt dat de ondertoezichtstelling nog steeds in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Bij [de minderjarige] is sprake van een bedreigde ontwikkeling. Hij is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis veroorzaakt door een instabiele opvoedomgeving. Hij heeft behandeling nodig, zodat hij aan een meer adequate ontwikkeling kan toekomen. De vader heeft de zorgen rondom de ontwikkeling van [de minderjarige] steeds ontkend. Omdat de ouders het op diverse fronten, waaronder ook de voor [de minderjarige] noodzakelijke hulp, niet eens zijn, is toezicht en begeleiding van de gezinsvoogd noodzakelijk.
5.4
De moeder is eveneens van mening dat de ondertoezichtstelling in het belang van [de minderjarige] moet worden verlengd. Bij [de minderjarige] is sprake van een bedreigde ontwikkeling, waarvoor hulp moet worden ingeschakeld. Het lukt haar niet met de vader daarover te communiceren. Daarbij is toezicht en begeleiding van de gezinsvoogd noodzakelijk, aldus de moeder.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis. Zijn ontwikkeling op cognitief gebied staat onder druk, omdat hij zijn slechte concentratie en onzekerheid probeert te overschreeuwen met stoer en grensoverschrijdend gedrag. In de sociale contacten heeft [de minderjarige] moeite om signalen van andere kinderen te begrijpen. De vader heeft tot voor kort de problemen van [de minderjarige] steeds ontkend. Ter zitting van het hof heeft hij echter verklaard nu ook in te zien dat [de minderjarige] problematisch gedrag vertoont. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat de aanwezige ontwikkelingsbedreiging wordt weggenomen en dat hij op korte termijn hulp krijgt voor zijn problematiek. Gebleken is dat de zoektocht naar de juiste therapie tot nu toe vertraging heeft opgelopen, maar dat binnenkort kan worden gestart met Psychomotorische Therapie (PMT). Mede gelet op het belang van [de minderjarige] om zo spoedig mogelijk met de therapie te kunnen starten acht het hof toezicht en begeleiding van de gezinsvoogd daarbij op dit moment en gedurende de volledige door rechtbank vastgestelde periode noodzakelijk, zeker omdat de communicatie tussen de ouders over voor [de minderjarige] belangrijke zaken zo moeizaam verloopt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2021;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E.B. Knottnerus en
J.U.M. van der Werff, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.