ECLI:NL:GHARL:2021:5968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.291.052
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van omgangsregeling tussen ouders zonder gezag en pleegkinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen ouders zonder gezag en hun kinderen die in een pleeggezin verblijven. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. C.C. Sneper, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een omgangsregeling was vastgesteld die hen beperkte tot één uur omgang per maand met hun kinderen. De ouders verzochten het hof om deze regeling te herzien en uit te breiden naar langere omgangsmomenten, met als doel uiteindelijk de kinderen bij hen thuis te laten logeren.

Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de achtergrond van de kinderen, die onder toezicht zijn gesteld en uit huis geplaatst. De GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) heeft verweer gevoerd en benadrukt dat de huidige omgangsregeling in het belang van de kinderen is, gezien hun kwetsbare situatie en de gedragsveranderingen die zij vertonen na de omgangsmomenten. De raad voor de kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd om de omgang niet uit te breiden, gezien de trauma's die de kinderen hebben opgelopen.

Na zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen en de argumenten van beide partijen, heeft het hof geoordeeld dat uitbreiding van de omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de ouders tot uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen. Het hof heeft wel aangegeven dat de GI in de toekomst de mogelijkheden voor uitbreiding van de contactmomenten moet blijven onderzoeken, zodra de situatie van de kinderen dat toelaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.052
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 500497)
beschikking van 17 juni 2021
inzake
[verzoeker], verder te noemen: de vader,
en,
[verzoekster] ,verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van de hierna te noemen [de minderjarige1] ,
wonende te [B] ,
en
de pleegouders van de hierna te noemen [de minderjarige2] ,
wonende te [C] ,
en
de pleegmoeder van de hierna te noemen [de minderjarige3] ,
wonende te [D] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 februari 2021;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- de brief van de GI van 19 april 2021 met een productie.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 26 april 2021 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 mei 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [E] (via een Skype-verbinding), namens de GI;
- [F] , namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De ouders hebben drie kinderen, allen geboren te Woerden:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), [in] 2009;
- [de minderjarige2] (hierna [de minderjarige2] ), [in] 2014;
- [de minderjarige3] (hierna [de minderjarige3] ), [in] 2015.
3.2
De kinderen zijn onder toezicht gesteld geweest en zijn op 18 december 2015 uit huis geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 28 januari 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over hen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, als omgangsregeling vastgesteld dat de ouders één keer per maand één uur omgang hebben met de kinderen. De rechtbank heeft voorts de beslissing over de informatieregeling aangehouden tot 24 mei 2021 in afwachting van de uitkomst van de afspraken tussen de GI en de ouders.
4.2
De ouders zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, voor zover daarbij de omgangsregeling is vastgesteld. Zij verzoeken het hof die beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat - na het inzetten van hulpverlening en een gesprek tussen de ouders en de GI - dient te worden toegewerkt naar uitbreiding van de omgang, in die zin dat er omgang zal zijn:
a. in de eerste maand: éénmaal gedurende twee uren;
b. in de tweede maand: éénmaal gedurende vier uren;
c. in de derde maand: éénmaal gedurende zes uren;
d. waarbij wordt toegewerkt naar omgang bij de ouders thuis, met uiteindelijk de mogelijkheid dat de kinderen bij de ouders kunnen logeren,
dan wel de beslissing te nemen die het hof het meest in het belang van de kinderen acht.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd het verzoek in hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De ouders wensen een uitbreiding van de omgang met hun kinderen. Zij stellen dat
een uitbreiding niet belastend hoeft te zijn voor de kinderen. Zij vragen immers niet een uitbreiding in frequentie, maar een uitbreiding in tijd, waarbij de duur van het omgangsmoment van éénmaal per maand geleidelijk kan worden opgebouwd. De kinderen genieten van de omgangsmomenten en ook zij hebben er behoefte aan dat deze momenten langer duren. De ouders hebben de indruk dat de GI niet bereid is om een uitbreiding te proberen. De GI heeft nooit met de ouders in gesprek willen gaan over de mogelijkheden van een uitbreiding van de omgang of over hulpverlening bij een dergelijke uitbreiding.
De ouders accepteren hun rol van ouders op afstand en vragen zich af waarom deze rol niet wordt ondersteund. Zij vragen zich voorts af of de door de GI gehanteerde Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (verder: de Chop-list) op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
5.3
De GI is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling gehandhaafd dient te blijven. De GI is, anders dan de ouders stellen, bereid om met de ouders te overleggen over onder andere de mogelijkheden van uitbreiding van de omgangsregeling, maar stelt dat op dit moment de huidige bezoekregeling van één uur per maand het maximaal haalbare is. Dat heeft te maken met de kwetsbare situatie van de kinderen. De kinderen laten na een bezoek gedragsverandering zien, zoals drukker, overschreeuwend of bevestiging-zoekend gedrag. Dat heeft ook zijn weerslag op de belastbaarheid van de pleegouders van ieder van de kinderen. Ook speelt volgens de GI het feit dat de ouders zich niet echt hebben neergelegd bij de uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging een rol. De ouders hebben bijvoorbeeld het volgen van de door de GI aangeboden module “Ouder op afstand” afgewezen. De GI stelt dat de Chop-list, inhoudende de risicofactoren en beschermende factoren, zorgvuldig en door de gedragswetenschapper van de pleegzorg goed onderbouwd is ingevuld en dat de hiervoor genoemde elementen terugkomen in de score. De GI is bereid om te blijven onderzoeken of uitbreiding van de omgang in de toekomst mogelijk is.
5.4
Namens de raad is verklaard dat, gelet op de ernstige beschadigingen die de kinderen hebben opgelopen, het niet in hun belang is dat de omgang nu wordt uitgebreid. Als er al een mogelijkheid is voor enige uitbreiding, dan zou dat eerder gezocht moeten worden in het ondernemen van een extra uitstapje naar bijvoorbeeld een pretpark of een zwembad. In de huidige fase, waarin de kinderen nog trauma’s moeten verwerken, is het niet in het belang van de kinderen om een uitbreiding van de reguliere omgangsmomenten vast te leggen en evenmin om daartoe een poging te ondernemen.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De kinderen zijn zwaar beschadigd en getraumatiseerd. Zij laten na een bezoek van de ouders een gedragsverandering zien, waarbij zij drukker, overschreeuwend of bevestiging-zoekend gedrag vertonen. Volgens de verklaring van de GI hoeft dit niet een gevolg te zijn van het handelen van de ouders tijdens de omgangsmomenten, maar lijkt het erop dat de bezoeken van de ouders de trauma’s van de kinderen prikkelen, waarna de kinderen reageren volgens genoemde gedragsverandering. De periode rond de bezoeken vraagt daarom veel extra inzet van de pleeggezinnen. Uit de onlangs ingevulde Chop-list blijkt dat een uitbreiding van de contacten met de ouders op dit moment niet goed is voor de kinderen. Het hof heeft, anders dan de ouders, niet de overtuiging gekregen dat die lijst op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De kinderen hebben nu nog al hun energie nodig om hun trauma’s te verwerken. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen dat deze voor hen kwetsbare en intensieve periode, waarin traumaverwerking een hoge prioriteit heeft, wordt verstoord door een uitbreiding van de contactmomenten. Het hof zal het verzoek van de ouders om de contactmomenten uit te breiden daarom afwijzen. Het hof verwacht van de GI - zoals ter zitting door de gezinsvoogd is verklaard - dat zij, zodra de situatie van de kinderen het toelaat, de mogelijkheden van uitbreiding van de contactmomenten zal onderzoeken. In dat licht acht het hof het van belang dat de ouders de module “Ouderschap op afstand” gaan volgen, waardoor de betrokkenheid van de ouders en genoemde uitbreidingsmogelijkheden in de toekomst wellicht kunnen worden vergroot.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt het hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de ouders tot uitbreiding van de omgangsregeling met de kinderen is afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
26 november 2020 voor zover daarbij het verzoek van de ouders tot uitbreiding van de omgangsregeling met de kinderen is afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, E.B. Knottnerus en
K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Knottnerus en is op 17 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.